met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”In dit gesprek onderzoeken we elkaars media:Door het beeld – Door het woord. Wij hebben ieder een methode om het over de Wereld te hebben. Wat kun je door het beeld over de Wereld naar buiten brengen,nadat je een deel van het wereldgebeuren esthetisch bewerkt hebt? Wat kun je door woord naar buiten brengen,nadat je met overleg te werk bent gegaan,zaken overwogen hebt,logisch hebt beargumenteerd met welonderscheiden concepten? En dan kijken we of we met onze helderheid in beeld en distinctie in het woord kunnen bijdragen aan leefbare wereldbeelden en wereldvisies voor een veranderlijke moderne Wereld.’ Goed. De wereld als object,en kunst en filosofie als methoden om daar soep van te koken. Maar de wereld als object? Is dat niet zo ongeveer alles wat het geval is? Dat is wel veel. ‘Het is inderdaad “zo ongeveer” alles wat het geval is,niet echt alles dus. De Wereld is maar een deel van het geheel,een definitiekwestie,dus ik ga meteen het ambacht van begripsdistinctie inzetten. Als we nou het Universum definiëren als “alles wat het geval is”. Dat Universum valt voor ons uiteen in wat we weten vanaf het moment van de oerknal tot wat er in de aardkern gebeurt op dit moment. Maar het Universum heeft ook grote geheimen over wat er vóór die oerknal was,over wat er precies in zwarte gaten gebeurt,over de 85 procent donkere Materie en ook over wat zich tot in de aardkern van ons eigen planeetje allemaal afspeelt. We weten meer níet dan wél en kunnen alleen met maffe apparaten proberen de geheimen van het Universum,ook wel letterlijk Heelal in beeldschoon Nederlands,te blijven ontsluieren. Ik ben geneigd om het deel van Het Universum dat wij enigszins begrijpen Kosmos te noemen.”(bladzijde 302) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘VOOR DE ZANGERS’. ‘voor jullie die vanuit het donker zingen:/voor jullie laatste dageraad – die wordt genomen,gegeten -/laat jullie lied als honing zijn/verstrengeld met het lied van de vogel,/en ik zal de zoetigheid onthouden/zo lang als mijn tong nog kan beven,nog hangt/in de mond van het bittermooie leven zelf///(Halleluja)//19 september 1975′(bladzijde 150) Wordt vervolgd.