met het boek van Peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Van meet af aan hield de stedelijke samenleving professionals vrij om burgers in hun vrije tijd te helpen bij de ontwikkeling van onnatuurlijk gedrag. Daarvoor werden bovendien fenomenale trainingsfaciliteiten opgetrokken:theaters,academies,,stadions en tempels. Deze publieke volksverzamelplaatsen hebben gemeen dat er een hoop stoelen in staan waarop het publiek stil dient te blijven zitten en zichzelf te vergeten. De voor de toeschouwer relevante bewegingen en lichamelijke expressies vinden niet plaats op de tribune,maar op de bühne. De bezoeker ziet af van zijn eigen plots en plannen,en kijkt naar die van de acteurs in de voorstelling. Het ongemakkelijke geschuif op klapstoeltjes en onderdrukte kuchen in de zaal duidt op wat er van de bezoekers in eerste instantie verwacht wordt:stilzitten en zwijgen,kijken en luisteren naar de virtuoze bewegingen van anderen. Door getrainde professionals in kunst,filosofie,sport en religie wordt het publiek verleid om op te gaan in de Geest – de bewegingen van anderen in het eigen gemoed – en daarbij de eigen lijfelijke bewegingen te vergeten. Waar lichaam was,moet voorstelling komen. De toeschouwer ondervindt de accentverschuiving van beweging naar gemoedsbeweging,van motie naar motief,van fysiek rondlopen naar cirkelredeneringen,van het profane lichaam naar de Heilige Geest. De programma’s op podium,toneel,altaar en katheder kunnen inhoudelijk nog zo verschillen,alle trainingen leren hun deelnemers allereerst dezelfde doelgroep:ge gezeten burger. Zelfs de meer virtuele volksverzamelplaatsen,televisie en nieuwe media,hebben daar niets aan veranderd. Integendeel:je hoeft voor toneel,hoorcollege,sportwedstrijd en godsdienstoefening nu zelfs je huiskamer niet meer te verlaten.”(bladzijde 318-319) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘VOOR VADER/////en je bent uit zijn lendenen voortgekomen,die van de oude patriarch,/uit een stam van harde,strenge binnenlanders,/mensen die een stofhemel zijn doorgetrokken op zoek/naar de waterster in de grond,naar een richting,naar een pad,/naar de tevredenheid van dorsvloeren en hooimijten,/de binnenlanden zijn een zee met hun grijze en hun bruine kruinen,/de ezelkar is een ontdekkingsboot – bereid tot het bittere einde/met zwart bloed dat zelfs de mieren niet klein kunnen krijgen,/rebellen,nomaden/door de woestijn die leven wordt genoemd’ (bladzijde 176) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.