met het boek van Peter Henk Steenhuis en Rene Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Spelen hebben we ontwikkeld,met vastomlijnde speelvelden en klare spelregels,zo onnatuurlijk dat wonderlijke graancirkels erbij verbleken. Kunst,religie,filosofie en sport zijn geen politieke of economische strategieen van een tot hybris geroepen dier dat de natuur zou willen beheersen. Het zijn beschavingstechnieken waarop wij ons voor eigen “bildung” zijn gaan trakteren,ter lering ende vermaak,vanaf het moment dat we merkten dat onze hoofden op hol sloegen,we niet de hele dag bossen hoefden te doorkruisen om bessen te zoeken en de savanne niet meer hoefden af te hollen achter de antilopen aan. De uitvinding van de moestuin,het koeienweitje en de klapstoel hebben onze concentratieproblemen en beeldenstormen op gang gebracht. Onze bildungsprogramma’s zijn het daarop gerichte vormingswerk. In gemoedsturbulentie zorgt religie voor vormsel,brengt sport in vorm,doet kunst aan vormgeving en formaliseert de filosofie. Sinds duizenden jaren zijn wij zelf de antilopen,fysiek niet meer dwalend,maar geestelijk des te meer. We hebben onze natuur nooit losgelaten,maar wel met een enorme dimensie aangevuld. Met buitengewoon bewerkelijke bildungsactiviteiten geven we allereerst vorm aan passieve gemoedsbewegingen,waaruit we actieve handelingsperspectieven vormen,en ja,het daardoor in gang gezette gedrag verandert ook weer onze wereld.” (bladzijde 335) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘RIJLIEDJE VAN DE BRUIDEGOM’. ‘om de bleke nachten van de winter te bezweren met de zomer/en het stuifmeel van bijen-/ik zal de qadi mijn losgeld betalen/en vrij van staat en stam en verleden/mijn stof nog intiemer met het jouwe laten liggen///vanavond nog zullen we mechoui braden boven wingerdsintels/en het witte oog van het vette schaap tussen de tanden proeven/de sappige uier en de testissen/vanavond zullen we bochelrug dansen op fladderfluittonen/rond vlammen die dichterbij en helder als sterren flakkeren’ (bladzijde 194-196) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.