met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Preciezer is het om te zeggen:onze natuur hebben we nog,maar we zijn met onze natuurlijke aanleg heel andere dingen gaan doen. Een enkele keer missen we,als we met ons bierbuikje voor het tuinhuis zitten,de sixpack die we hadden toen we onze buikspieren nog gebruikten om een gnoe met blote handen tegen de grond te worstelen. Heel vaak honger,maar je zag er tenminste wel lekker uit.’ Soms is Heimwee ondraaglijk. Het is bekend dat talloze negentiende-eeuwse vissers erom huilden op zee,totdat hun boot de thuishaven weer aan deed;dat soldaten van Napoleon erom deserteerden,en dat vijf procent van de nieuwe studenten in Utrecht zo’n ernstige vorm van Heimwee heeft dat ze tijdelijk weer thuis gaan wonen. ‘Zij lijden aan een basisfrustratie waar Boeddha het ook altijd over heeft:zij hebben het gevoel dat ze ergens anders zijn dan waar ze zouden moeten zijn. Bij Leemeijers emigranten in Canada,die afkomstig zijn uit de polder Mastenbroek,is het verlangen ontstaan terug te keren naar het land waar ze vandaan komen. Zij zijn tweede generatie plakkers in Canada,die verlangen naar hun heemstede van herkomst. Leemeijer is geen apotheker die een homeopathisch geneesmiddeltje bij emigratie-problemen aan de man brengt om haar kunst te valoriseren. Zij zoekt de essentie van de hele artificiële,plaatsgebonden kluwen van indrukken waar de geëmigreerde en niet-geëmigreerde Mastenbroekers nostalgie naar hebben. Geur is de kern van de zaak,dat ene element waarmee je een heel samenspel aan voorstellingen weer kunst activeren.”(bladzijde 379-380) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DE DODE DICHTER/////De dode dichter drijft in het water-/hij is ver verwijderd van het land/van zijn geboorte./Hij kijkt terug naar waar hij vandaan komt:/het bekruiste kerkje,de vissersboten op het strand/met grote lampen voor de nachtelijke vangst,/het witgekalkte restaurant waar heren en hun dames/ansjovis en mosselen eten/en brandewijn uit de wijngaarden drinken./In de verte ziet hij kinderen zandkastelen bouwen./jonge meisjes nog springerig/van opwinding en onzekerheid,'(bladzijde 266) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.