met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Leemeijer is op zoek gegaan naar de geest van het gebied. ‘Da’s mooi,geest. Pneuma,lucht en adem zijn het medium van de geurzin. En olfactorische stoffen worden essences genoemd. Zie je nu hoe woorden voor je aan het klussen slaan als je er een beetje aandacht aan besteedt? Leemeijer bouwt een heimische sfeer met een geur. Zij bouwt een sfeer die het de poldermensen uit Mastenbroek mogelijk maakt om de werkelijkheid even te vervangen en in de geest terug te keren naar vroeger. Ons reukorgaan is vroeg in de evolutie ontstaan,waardoor het weinig verbinding onderhoudt met de nieuwste delen van de hersenen – de neocortex – waar het taalcentrum huist. Zonder dat we er iets aan kunnen doen,zonder dat we het kunnen verwoorden,voert een geur ons terug naar ons verste verleden. Vandaar misschien dat wij geurextracten essences zijn gaan noemen,en de essentie van dingen niet zoeken in visuele,auditieve en tactiele indrukken.’ Wat gebeurt er met alle afzonderlijke impressies als zij essence,parfum,worden? ‘Op dat moment gaan de oorspronkelijke impressies – opgedaan in de polder – over in artificiële substantie,een extract van de realiteit. Samen met die parfumeur ontstaat er nu een artefact,dat niet minder werkelijk is dan de oorspronkelijke bron van de impressies.”(bladzijde 380) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘DE DODE DICHTER’. ‘oude mannen met krukken voor benen/en vrouwen met ingevette verschrompelde tieten./Uit de groene zoom om de sloep/spoelt de zwoele zomerse damp/van pijnboom,eik,olijf en vijg,/en hij weet:dieper landinwaarts ligt de gouden aangestampte aarde/van zonnebloemen en amandelen/waar de hagedis vlugvingerig flitst/als een vis op vaste grond'(bladzijde 266) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.