met het essay van P.F. Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld nachtwerk’. ‘Daar zitten we dan,in hetzelfde schuitje,en we drijven langzaam weg van kant en wal:ik als schrijver,u als lezer die mij volgt,vreemden voor elkaar en vreemden ten opzichte van deze tekst tussen ons in. Beiden hebben we er slechts een vage notie van waar dit heen zou kunnen gaan. Verdwaald in de tijd zijn we,die bij dezen opgehouden lijkt,rondwarend in een ruimte die op geen tomtom is terug te vinden. Maar allebei met een belofte in ons hoofd die we niet onder woorden kunnen brengen. En dat is wat wij hier doen,allebei:wachten op de juiste woorden,nieuwsgierig naar wat de komende bladzijden te bieden hebben. Nu ik het zo formuleer,lijkt het of ons allebei hetzelfde in het vooruitzicht is gesteld. Dit is natuurlijk geenszins het geval. Het is zelfs misleidend van mij om over ‘wij’ en ‘ons’ te spreken,terwijl het enige wat ons bindt is dat we ons toevallig in dezelfde tekst bevinden. Hier dus. En nu. En zelfs dat is nog maar de vraag. Ongetwijfeld zijn uw gedachten allang afgedwaald en bent u terechtgekomen in een verhaal waar ik weinig tot niets mee te maken heb,terwijl ik,als u dit leest,al niet meer aan het schrijven ben. In feite gebeuren deze woorden zonder dat we erbij kunnen. U niet,maar ik ook niet,zeg ik er eerlijk bij. Ook ik volg in verbazing de zinnen die in me opkomen. We maken er ieder op onze eigen manier iets van,we maken er ieder iets eigens van,maar de tekst zelf ontgaat ons.'(bladzijde 46-47) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘BELIJDENIS/////ik heb nog nooit een vliegtuig bestuurd/al vlieg ik geregeld de wereld rond/ik heb wel voor het verschuivende ogenblik van een wolk/in de buik van een schip over de evenaar gedobberd/maar ik ben nooit de matroos geweest/die het tuig opklauterde/om de zon voor een continent aan te zien///Sophia Loren heeft eens een bak dampende pasta/ voor me bereid/met olie als doorzichtige sperma besprenkeld/en haar borsten waren bleek als zwangere ooien zonder wol/maar ik heb haar niet het hof gemaakt'(bladzijde 284) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.