met het essay van P.F.Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘Je kunt,staande voor die spiegel,ook fluisteren, of zingen, en dan noemt men het soms literatuur. Hoe dan ook,in elk geval is het eenrichtingsverkeer. Een ander komt er niet aan te pas. Tenzij je al communicerend met je eigen spiegelbeeld zo van je zelf vervreemdt,dat je weer nieuw voor je zelf wordt. Er is een wereldwijd communicatieweb om ons heen geweven dat ons de illusie verschaft dat wij continu in verbinding staan met de wereld om ons heen,zoals dat heet. Het is belangrijk dat ik deze woorden gebruik,want communicatie,en zeker wereldwijde,staat of valt met de gebruikte formuleringen. Het communicatiegeloof stoelt op rituele,door eindeloze herhaling afgestompte uitdrukkingen die als informatie-eenheden,ook wel ‘bits’ of ‘content’ genoemd,tussen de deelnemers worden rondgepompt. Een deelnemer aan het communicatieritueel krijgt dus per se iets voorgeschoteld wat hij al kent. Dit is principieel,anders zou er niet gecommuniceerd kunnen worden. Het conventionele,bij voorbaat gekende en tot Idee uitgekristalliseerde zorgt voor de noodzakelijke sfeer van vertrouwdheid,vergelijkbaar met de inwisselbare esthetiek van het internationale hotelwezen.'(bladzijde 50-51) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DE UITTOCHT/in een taxi in de regen in New York/////vrouwen steken hun armen/bleekflitsender dan palingen/in de stoomvochtige lucht/om taxi’s aan te houden///regen biggelt blinkend als water/dat van een bergtop sijpelt/langs de glaswanden van hemelse torens-/vissen springen de ene scheen uit de rivier/van schilderijen aangehouden in musea-/mijn droom is een stad van een miljoen woningen/en wegen die naar onverkende streken lonken’ (bladzijde 288) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.