met het essay van P.F.Thomése ‘De werkelijkheidsverbeteraar,over de scheppende blik’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘Lang zijn de zaken in de kunst zo voorgesteld,en kon de Kunst de mensen als lichtend voorbeeld dienen,waardoor zij een instrument werd van allerhande moralisme en ‘levenskunst’. Kunst inzetten om van mensen betere mensen te maken,het is eeuwenlang de norm geweest,en ook tegenwoordig zijn er nog onbegrijpelijk veel mensen die denken dat het zo werkt. Natuurlijk herken ook ik deze neiging om de werkelijkheid steeds terug te brengen tot wat je al wist. Zo werkt het nu eenmaal,ook als je voortjaagt over de ongebaande paden van het eigen schrijven. Ook literatuur is,net als alle kunsten en wetenschappen,een code die steeds verkokerd dreigt te raken. Dus als ik aan een boek werk – of een vertoog zoals dit – probeer ik daaraan te ontsnappen. Als ik iets heb geschreven en het is weer eens literatuur geworden,moet ik concluderen dat de onderneming is mislukt. Met plezier stel ik dan ook vast dat critici,literatuurhistorici en de gewone verdwaalde lezers met een aantal van mijn boeken geen raad weten en ze niet goed kunnen ‘plaatsen’. Missie geslaagd,zeg ik dan. Het is zaak de onzekerheid in stand te houden. Zekerheden zijn er te over,daar moet je de kunst niet voor willen gebruiken. Wat ik zoek is het open terrein,waar de woorden de weg niet kennen.'(bladzijde 62-63) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘WE LEVEN IN DUISTERE TIJDEN’. ‘en zien wij de onvermijdelijkheid/van dodenkampen,slachtingen,de mens/verloochent zijn schilletje toebehoren/in een wanhopige vleugelslag om aan/de dood te ontspringen/de vogels van de hemel zijn vergiftigd/we leven in duistere tijden///en ergens op vuile wateren/van heilige rivieren dobberen de brandende afbeeldingen/van wrede godinnen met donkere gezichten/zij zingen allang niet meer voor ons’ (bladzijde 306) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.