met de lezing van P.F.Thomése ‘Het raadsel van de verstaanbaarheid,over de kunst van het authentieke’. Uit ‘Verzameld Nachtwerk’. ‘In de ongelijksoortigheid van zijn vergelijkingen ijkt hij zijn hoogstpersoonlijke semantiek. Waar de massacommunicatie naar overeenkomst streeft,benadrukt de schrijver de verschillen. Hij zoekt het onderscheidende,hij zoekt naar wat afwijkt van het gemiddelde en nog kan ontsnappen aan de moloch,de leviathan die de massacommunicatie is. Zijn strategie moet daarbij niet zijn de ‘splendid isolatie’,de ivoren toren van de l’art pour l’art die sommige navolgers van Baudelaire propageerden. Hypocriet escapisme is het,meer niet,deze bevallige pose der artistieke zuiverheid. De schrijver blijft immers deel van de massa,daarbuiten is geen positie mogelijk. Toch is de schrijver in de massa niet thuis. Hij blijft er een vreemde,een dissident. Literatuur en maatschappij staan nu eenmaal haaks op elkaar,daar is uit de aard der zaak niets tegen te doen. Zij leven samen in een onmogelijk concubinaat. Zij vormen een paar dat onderlinge verbondenheid veinst,maar elkaar ondertussen voortdurend bedriegt. De enige waarachtige positie is de guerrillapositie. De antihouding. De tegenspreker. Zeker in een maatschappij die gebaseerd is op de principes van materialisme,gelijkheid en vooruitgang,moet erop worden gewezen dat men met zijn allen ook ongelijk kan hebben,dat waar zoveel mensen het eens zijn,er een fout in het spel moet zijn. Het is voor zo’n eenheidsmaatschappij noodzakelijk dat er voortdurend door de voldongen feiten heen wordt gepraat. Het hoeft geen geschreeuw te zijn,het kan evengoed,zo niet beter,gefluister zijn. Als het maar een tegengeluid is.'(bladzijde 137-138) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘Bagamayo’. ”daar kammen de vrouwen hun haren/je kunt het hele jaar palmwijn drinken/in de tuin van de liefde,Bagamayo./de dhows komen aan met vloeiende zeilen/om de weelde van Uleias in te schepen/in de haven van Bagamayo.’///o,wat een genot om de ngomas te zien/waar de fraaiste meisjes zwaaiend dansen”(bladzijde 80) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.