met ‘De ongevestigde orde,autobiografie van een lezer’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Alles wat men over deze passage zou kunnen opmerken,zou de magie verbreken. De onverschilligheid van ‘een zekere luitenat uit Rjazan’ versus de precisie van het laarzengenot,de rust van de slapenden versus de bewogen aandacht van de luitenant achter dat enige verlichte venster,dat verlichte venster zelf dat in volle glorie een personage ten voeten uit toont dat verder niet meer terugkeert in de roman,als het ware zijn opwachting maakt in het verkeerde verhaal,terwijl hij toch het schoeisel heeft om heel ver te komen – dat alles verklaart alleen de onmacht van de lezer die wil begrijpen,die deze wonderschone passage klein wil krijgen voor herhaald gebruik. Maar ook in deze context is de magie al goeddeels weg omdat de passage bewust wordt aangehaald,als een hoofdzaak als het ware,terwijl zijn werking in Gogols roman juist berust op het terloopse,het onverhoedse. Net zoals Nabokov zelf mij verbijsterde door een zin die zijn magie aan het moment ontleent. Hij staat in het voorwoord van de roman ‘Bleek vuur’,waarin ene Charles Kinbote de lezer beproeft met een filologische uiteenzetting betreffende de canto’s van een dichter genaamd John Francis Shade. En zonder aankondiging of aanleiding lees ik opeens:’Er bevindt zich een lawaaiig lunapark recht tegenover mijn huidig woonverblijf.’ Krankzinnig mooi vind ik dat,die kermis van herrie en felle lichten die plompverloren uit die toch tamelijk tamme tekst losknalt – alsof er een deur open waait.'(bladzijde 91-92) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘Een halve engel in het zinkende schip’. B///opeens wordt het helder/ een werfhond gaat knorren en blaffen/alsof de morgenster verstért/ontploft!/en de dag staat knetterend blauw in brand/de hanen kraaien in hun kelen verstikt/(de hanen zaaien een pittig gesnik)///het is morgen mijn beminde/en jij niet hier om het licht met mij te delen'(bladzijde 97) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.