met ‘De ongevestigde orde,autobiografie van een lezer’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ”Wat zou het pathos der adjectieven,de opgeblazenheid der epitheta ook baten,staand tegenover dit ding zonder maat,deze pracht zonder perken? De lezer,de waarachtige lezer op wie deze roman rekent,zal het trouwens ook zonder dat begrijpen,wanneer ik hem diep in de ogen kijk en op hun bodem dit licht laat schitteren. In die korte,maar krachtige blik,in onze vluchtige handdruk zal hij dit opvangen,overnemen en herkennen – en opgetogen over deze ontvangst zal hij de ogen even sluiten. Want zitten wij allen,onder de tafel die ons scheidt,niet heimelijk hand in hand.’ Je moet deze passage lezen en nog eens lezen,ze is eigenlijk niet geschikt om zomaar te citeren. Er wordt gezegd wat niet gezegd kan worden en de auteur beseft dit,hij beseft dat zijn woorden hem in de weg staan,zijn schrijftafel staat tussen hem en de lezer in. Daarom wil hij duidelijk maken dat zijn woorden maar voorlopig zijn,hij probeert ze te laten tasten,hij wil dat ze slechts een voorproefje zijn,het eerste voorproefje op de tong dat overtreft wat onze geestdrift kan bevatten. Zijn woorden verwijzen niet naar iets wat vastgesteld kan worden,ze reiken naar iets wat er nog niet is,iets wat er bijna is,een nog ongevestigde orde. Als ik iets bijna begrijp,dan is dit het wel.'(bladzijde 96-97) Dit was de lezing van P.F. Thomése. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘je bent door die grijze deur’. ‘(maar ik dwaal af)/en onder de vleugels van je jurk/wist ik van de plooien harig vet-/je bent deeg,zuur,maar onbevrucht-/en toen je het grijze kopje naar je lippen bracht-/praat me niet van je lippen-/om het losbandig lippenrood daaraan af te vegen/kon ik van opzij je snor zo triest zien beven,'(bladzijde 99) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.