met ‘Megalomanie voor beginners,protocollen’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘Ik. Behoort tot de grote lege woorden zoals God ,natuur,waarheid. Het is een contingent begrip dat afhangt van de mate waarin men het oppompt. Iedereen en niemand. Er zijn schrijvers die voor iedereen schrijven en er zijn schrijvers die schrijven voor niemand. Voor iedereen:universele waarheden,absolute inzichten,grote alomvattende ideeën. Voor niemand:het zoekende,tastende,onaffe. Het ideosyncratische. Iets wat op de bladzijde zelf nog moet zien te ontstaan,in het hoofd van een lezer die hier niet op gerekend had. Die ene,de ander,je zelf. Wat ik schrijf is nooit voor iedereen,het is altijd voor die ene die wacht. Die op mij wacht om te kunnen gaan bestaan. Daarom is er alleen elitaire literatuur mogelijk. Degene die tot meerderheden spreekt,spreekt over de hoofden heen. De drukke zaal waar niemand is. De stille zaal waar iemand smachtend wacht. Gaan waar niemand gaat om die ene te vinden. Die ene,een verlegen meisje meestal,treuzelend te midden van lege stoelen,dat je begeert en dat je om die reden veracht,dat ben je zelf. Je hebt haar bedacht om jezelf mogelijk te maken.'(bladzijde 39) Wordt vervolgd. Nu weer het verhaal ‘De dansende lichten van de haven’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘De koning keerde terug naar de stad na een inspectie van de districten,met zijn gevolg. Hij gaat de nacht vooruit. De korte galop,het hoefgekletter,de donker getinte,wapperende gewaden,de gepolijste borstschilden die dof glanzen in het halfduister. De prinses komt voorbij,geheel in het zilver,met rouge op haar wangen en glinsterende ogen,zes hofdames dragen de sleep van haar gewaad. Ze moet laarzen aan hebben vanwege de modder. Ik zwaai. Ze reageert niet. Niemand lijkt me meer te herkennen. Ridders en jagers galopperen voorbij,houden dan abrupt in,tuimelen over de nek van hun paarden en maken koprollen op de grond. Zij slaan op hun dijen met gehandschoende handen.'(bladzijde 17) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.