met ‘Tot besluit’ van Arnold Heumakers uit het boek ‘De esthetische revolutie’. ‘Naarmate de vooruitgang van de beschaving met een kritischer oog wordt beschouwd,mede als gevolg van Rousseaus cultuurkritiek,neemt de waardering voor de poëzie toe. Sommige critici,zoals Hamann,Hemsterhuis en Herder,verwachten van haar zelfs de remedie voor de kwalen van de moderne tijd. Bij hen ontbreekt nog ieder idee van esthetische autonomie,maar hun herwaardering van poëzie en kunst heeft wel bijgedragen tot het ontstaan van deze idee. Pas nadien,bij de romantici,zal deze herwaardering in combinatie met de esthetische autonomie de inspiratie worden voor een eigen ‘esthetische revolutie’,die de feilen van de verlichte moderne wereld moet corrigeren en zo een nieuw ‘gouden tijdperk’ mogelijk zal maken. De achttiende-eeuwse rangverhoging van de poëzie en de andere schone kunsten laat zich beter begrijpen tegen de achtergrond van de al genoemde wetenschappelijke revolutie van de zestiende en zeventiende eeuw. Dankzij Copernicus,Galilei,Kepler,Descartes, Huygens en Newton werd de traditionele gesloten kosmos ingeruild voor een oneindig universum. Voor het eerst drong de onmenselijkheid van het heelal tot de mensheid door,tegelijkertijd met de mogelijkheid om op aarde zelf een ‘wereld’ te maken door middel van wetenschap en techniek.'(bladzijde 356) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Hoe prachtig die berg!’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘We dragen valse neuzen en punthoeden en geschilderde tranen op onze wangen. Een of twee zwakkeren pronken met een kaalgeschoren hoofd en een gestreepte pyjama. Wij zijn de ‘farces et attrapes’. En de vreselijke wind die huilend neerstort van de steile rotswand van de berg. Als we beneden komen beginnen we allemaal te dansen,jood en goy en animist,eerst langzaam en dan steeds vrolijker,steeds dezelfde simpele passen herhalend draaiend dichter levendiger klampend aan partners wisselend handen om heupen en billen dichter het mulle zand vlugger vrolijker tot waar de ingevette galg verrijst. Op de brug boven ons zal de wind de broekspijpen doen fladderen van Graf von Tod,de Opzichter der Handelingen. Hoe prachtig die berg!'(bladzijde 26-27) Wordt vervolgd. Dit was het verhaal.