met ‘Tot besluit’ van Arnold Heumakers uit het boek ‘De esthetische revolutie’. ‘En uiteraard als bron van vermaak,al bleef steeds onzeker in hoeverre vermaak alléén voldoende was om een kunstwerk ook tot ‘kunst’ of ‘literatuur’ te maken. Daar waar het Europese ‘Bildungsbürgertum'(denk aan Matthew Arnold) kunst en literatuur omarmde als vitaal en onmisbaar onderdeel van de ‘cultuur’,verloor de crisis uiteraard veel van haar urgentie. Tegelijkertijd bleef altijd een zekere onvrede bestaan over deze verstandhouding met de burgerlijke wereld. De erkenning door de burgerij ging niet zelden gepaard met een uitgesproken antiburgerlijkheid bij de schrijvers en kunstenaars,ook wanneer zij zelf tot de burgerlijke klasse behoorden. Behalve een sociale was er ook een mentale ‘bohème’,een innerlijke distantie,een ideëel voorbehoud jegens de samenleving waarvan men toch echt deel uitmaakte. Dat verklaart mede de hardnekkigheid van de ‘crisis’,die zich in grote lijnen heeft gemanifesteerd als een afwisseling van het verlangen naar totalisering en dat naar verabsolutering van de kunst;een reprise in telkens weer nieuwe vormen van het romantisch engagement en ‘l’art pour l’art’- de twee uitersten van het romantisch-moderne,’autonome’ kunstbegrip en als zodanig twee zijden van dezelfde medaille. Hoe moeten we deze crisis in onze tijd beoordelen?Is het mogelijk dat zij nu haar eindfase bereikt en dat het romantisch-moderne kunstbegrip uitgeput begint te raken? Dat is geenszins onmogelijk.'(bladzijde 360) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Resten van mijn verhaal’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Ik grijp zijn polsen en knijp uit alle macht tot ik zijn ogen rood zie uitpuilen. Hou je erbuiten,Zwarte Broeder;dit zijn jouw zaken niet. O lezer,ik moet zeggen,mijn geest verduistert door olifantswoede. Excuseer de omissie. Ik zal een andere keer moeten terugkomen op de ontbrekende resten van mijn verhaal.'(bladzijde 31) Dit was het verhaal. Verder met het verhaal ‘Als een zweepslag’. ”Als een zweepslag’. Sedert onheuglijke tijden heeft deze zinsnede er gestaan,geschreven in het antieke schrift op de klippen boven ons dorp dat tegen de heuvel ligt.'(bladzijde 33) Wordt vervolgd.