met het essay ‘Een perpetuum mobile van taal’. ‘Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”‘,van P.F. Thomése. ‘Op de redundantie van de ervaring speculeert de gisse schrijver,en dat zijn de meesten tegenwoordig. Hun boeken herleid je in een oogwenk tot de gezochte ervaring. ‘Als het op de achterflap al niet te lezen was,snap [je als lezer]na twee bladzijden dat hier een coming-of-age-verhaal-met-drugs-en-existentiële-leegte aankomt,of een familie-etentje-met-een-vreslijk-geheim. Na drie alinea’s [heb je] een helder beeld van de schrijfstijl en dan moet [je]nog tweehonderd bladzijden. Vier uur zitten lezen voor drie,vier mooie zinnen,een aparte gedachte of een onverwachte wending? Ja,gekke henkie. Beter even achterin kijken:het loopt ongeveer af zoals [je] dacht.’ Ik ben hier overigens al een aantal zinnen Tonnus Oosterhoff aan het citeren,en wel uit zijn essay over Jeroen Mettes,een na diens vroege dood in kleine kring beroemd geworden dichter die in zijn nagelaten gedicht ‘N30+’zo onvoorspelbaar te werk gaat dat je in die tekst alleen nog maar kunt verdwalen,zonder hoop ergens aan te zullen komen. Je bent ergens in die tekst en verder nergens,een tekst die je op elke bladzijde kunt gaan lezen,dat maakt niets uit. Oosterhoff verklaart in dit essay zijn verwantschap met Mettes en diens project. De weerbarstigheid van die tekst,de onbegrijpelijkheid ervan spreekt hem onvergelijkelijk meer aan dan de gebaande paden van de conventionele roman met zijn te verwachten plot – en karakterontwikkeling.'(bladzijde 28) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Deze onherinnerbare herinnering bestaat!’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Zo zijn hemel en aarde verenigd. En we weten dat daar bij het water van ‘Ga’,dat ontspringt uit de Parnassus,Apollo altijd indirect sprak,in de vorm van verzen,zoals ook wij zijn veroordeeld of uitverkoren te doen… Zeker,we moeten ons niet laten afleiden van de verschrikkingen van onze dagelijkse werkelijkheid;laten we voortgaan met het aanklagen en bestrijden van het moorden en het verminken en de trage onverschilligheid en de dood van de herinnering. Maar dichter zijn – dat wil zeggen,streven naar de genade van de pijn – hoe bescheiden ook,betekent niet liegen.'(bladzijde 39) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.