met het essay van P.F. Thomése ‘Een perpetuum mobile van taal”Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”. ‘Wat je doet,met zo’n tekst als die van Mettes,als je hem niet in een hoek schop,is op zoek gaan naar een leesstrategie. Zo’n strategie vooronderstelt een code,die je moet zien te kraken. Op zoek naar de juiste woordcombinatie of naar de juiste combinatie van zinnen. Het punt bij Mettes is dat die code niet bestaat. Niemand heeft hem althans gevonden,ook zijn trouwste en meest toegewijde lezers niet. Wat het is met zo’n tekst:je komt er niet in. Je leest woorden,woorden. De woorden stapelen zich als een muur tussen jou en het begrip. Je kijkt ernaar,naar die woorden,en je bent erover verbaasd dat het Nederlands is wat je leest. Je leest je eigen taal en je snapt het niet. Hoe kan dat,hoe is dat in godsnaam mogelijk? Tonnus Oosterhoff heeft een heel andere ervaring. Hij zegt dat hij door de tekst heen vloog.'(bladzijde 28) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Deze onherinnerbare herinnering bestaat!’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Wij willen de geheime stem uitbrengen van het onbetwist op zijn plaats zijn,het bewuste willen we verstrikken met de materie – en materie is bewustzijn. We moeten de behoefte aan niet publiek maken concretiseren. Hier is onze plek zonder naam. De wortel van de vlam. Geen zelfzucht – alleen de zuiverheid van het scheppen. Het zal het bodemloze gat zijn dat nu eens geen functie hebben zal – behalve die,de meest belangrijke,van het distilleren van een gemeenschappelijke vuurproef. Ik verklaar hierbij dat deze boom,dit ongewetene,deze onherinnerbare herinnering bestaat!'(bladzijde 39) Dit was het verhaal.