met het essay van P.F. Thomése ‘Een perpetuum mobile van taal”Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”‘. ‘Paradoxaal genoeg heeft hij met deze buitentekstuele maatregel zijn tekst een dwingende richting gegeven en lezen wij dit nagelaten werk thans als de nagelaten taaltekens van een op een zeer aanwezige wijze afwezige auteur. Zijn zelfmoord geeft deze zinloze tekst zin,de leegte ervan is een vooruitwijziging naar de definitieve leegte waar de auteur naar streefde en die hij ook zou bereiken. Voor mij was deze disparate zinnentombola de context waarbinnen ik Tonnus Oosterhoffs laatste roman ‘Op de rok van het universum’ begon te lezen. De geldende poëtica leek die van Mettes met zijn contingente universum van losse zinnen. Toch wilde ik de losse zinnen,of liever losse alinea’s,van Oosterhoff met elkaar rijmen. Omdat ik die pasvorm kennelijk klaar had liggen. Ik wilde dat die eindeloze stroom losse anekdotes,broodjeaapverhalen,sprookjes en lulkoek zin hadden,een zinvol verband zouden vormen. Dat is een gek effect van lezen:de schrijver geeft je een stel schijnbaar willekeurige alinea’s over dieren zus en dieren zo en jij gaat onmiddellijk aan de slag om er een verband tussen te leggen,er een verhaal van te maken.'(bladzijde 28) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De dieven en het woord’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Hij is op weg. Hij komt bij het cabaret aan met wind in zijn zakken en drie woorden in de geheugenkamer als hij plotseling door een valdeur stort. Wat betekent dat,’door een valdeur storten?’ Eenvoudig dat hij onverhoeds een dame ziet in dat oord van dubbelzinnigheid en verdachte reputatie,een dame zo verfijnd,zo prachtig,ze moet de prinses zijn van een ver koninkrijk,dat hij niet naar haar durft te kijken. Ze ziet hem eerst niet,verdwaald als ze waarschijnlijk is in een zeer oud landschap van zichzelf.'(bladzijde 41) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.