met het essay van P.F. Thomése ‘Een perpetuum mobile van taal”Over Tonnus Oosterhoffs “Op de rok van het universum”‘. ‘Een hypertekst is een tekst waar letterlijk geen einde aan komt,hij breidt zich voortdurend uit. Bij een boek is dat niet zo,dat begint op de eerste en eindigt op de laatste bladzijde. In het geval van het universum van ‘de rok’ spreken we van 399 bladzijden en dat worden er,hoe vaak je ook bladert en herleest,anders dan browsend op internet,niet steeds meer. Het universum van Tonnus Oosterhoff dijt niet verder uit. Behalve in je hoofd. Het is een boek,heb ik gemerkt,waar je in blijft lezen,zoveel zie je elke keer over het hoofd. Het is een tekst die zich in het hoofd van de lezer voortdurend vernieuwt,om de eenvoudige reden dat hij in zijn totaliteit niet te bevatten is. Het geheel blijft in scherven uiteenvallen,het zijn die scherven waar je het mee moet doen. Soms passen ze weer in elkaar,vaker ook niet. Het is een universum dat uit scherven bestaat,of liever gezegd uit broodkruimels. Knappe bakker die van losse broodkruimels weer een vers brood weet te bakken. Tonnus Oosterhoffs werk volg ik al vanaf zijn debuut,dus ik weet hoezeer hij zich verzet tegen de samenvatting,het overkoepelend besef,het verlossende inzicht dat verder denken overbodig maakt.'(bladzijde 30) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De dieven en het woord’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. Men is alleen god in wat men doet. Daarom moet ik soms tussenbeide komen. Je zult haar vinden (hij trekt zijn hoofd achterover en lacht een zacht speeksellachje achter de gouden vullingen in zijn mond),makker. En door haar zul je zelf tot bestaan geraken. Hoe? Op één voorwaarde.'(bladzijde 43) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.