met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘Het lezen van boeken wordt op jonge leeftijd gevoed door nieuwsgierigheid naar die wereld,naar het onbekende,naar andere werelden. En als het goed is,zal die drang altijd een rol blijven spelen,hoezeer het lezen zich ook ontwikkelt en hoezeer het ook,of vooral,een intellectuele bezigheid wordt. Lezen begint als spel. Dat houdt meteen drie belangrijke kenmerken in:er zijn spelregels en afspraken;een spel dat men zich niet bewust is,is geen spel;en tenslotte veronderstelt een spel altijd iets dat niet tot de orde van het spel behoort,in dit geval iets anders dan literatuur,laat ik gemakshalve zeggen:de werkelijkheid. Lezen blijft ook een spel,is mijn stelling:de lezer speelt de tekst en voert hem uit – lezen is daarom een kunst,een uitvoerende kunst,evengoed als schrijven een activiteit. Een uitvoerende lezer is een reflecterende lezer,een herlezer;als hij een boek herleest komt de lezer in de positie van de schrijver,of laat ik zeggen:hij begeeft zich op het terrein van het schrijven,waar de lezer aan een ander avontuur begint dan dat van het gewone,passieve,zich overgevende lezen. En onvermijdelijk begint de lezer,al is het maar voor zichzelf,te schrijven,desnoods alleen maar in de lucht of op water,maar in elk geval in zijn hoofd:hij wordt een medeplichtige lezer.'(bladzijde 6) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De flits zijn’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Andere keren zweeft er een afgesneden hoofd in wat de keuken of de televisiehoek is geweest,kringels rode rook meeslepend in het water. Dan verschijnt op een dag de grote witte vernietigingsmachine. De zon is doorgebroken en glanst nu op de pieken van het verre land. Ik zit op de nok van het dak en kijk hoe ze naar onze wereld komt.'(bladzijde 46-47) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.