met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ”Ofwel,uitgestrekt aan de rand van een riviertje – aan de rand van een beekje konden ze zich niet uitstrekken,want een beekje is al literatuur – werden ze door grote onrust gegrepen,begonnen in zichzelf te praten,bloemen van hun bladeren te ontdoen,omdat die,zoals we dat hopelijk duidelijk hebben aangetoond,niet bestonden,maar vanwege het plezier iets in de hand te hebben om te ‘bladeren’ (…) Van tijd tot tijd,tijdens hun eindeloze maaltijden van taai en verbrand vlees,dreef een duistere impuls een van hen ertoe te zeggen:’Ik zou willen weten wie de moordenaar is.’ En zo gaat dat nog even door. De literatuurliefhebbers waren een nog net niet om hun ongevaarlijke afwijking vervolgd mensentype,dat met etenskliekjes werd afgescheept;terwijl het robuustere type op jacht was,moesten zij op de kinderen passen. Vermoedelijk,maar dat vertelt Manganelli er niet bij,begonnen deze lezers in spe,uit verveling of uit afgunst,aan de kinderen verhalen te vertellen,en die zouden wel eens vele malen wilder en fantastischer geweest kunnen zijn dan de ware avonturen waarmee de jagers thuiskwamen. Het verschil tussen realisten en dromers moet toen al hebben bestaan.'(bladzijde 7) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Gebeente Gods’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘De staat van verwachting wordt altijd voorafgegaan door het proces van zuivering en beide zijn afgeleid van de toestand van leegte. We zijn wachtende op de volheid der tijden. Als er ineens dat ‘ding’ is. De Heer Alleen weet waarvandaan. Het is afschuwelijk,reusachtig,groen,aanstotelijk,versperrend,rondzwaaiend doordat het verminkt lijkt of onvolledig,een kaak missend of een paar ledematen,als een enorm geknakt mannelijk orgaan,buitenmodel ma non troppo.'(bladzijde 49) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.