met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ”Doe je ogen maar dicht en luister. Er was eens – ergens in een héél ver land – een boom. Deze bijzondere boom had een blad. En nog wel duizend andere ook! Natuurlijk was het blad dat ik bedoel heel bijzonder,want het was anders dan andere bladeren. De boom die ik bedoel,stond in een betoverde tuin. Niemand wist waar deze tuin was,de mensen wisten alleen dat hij bestond. Ze zochten er vaak naar,maar ze konden hem niet vinden.’ Naar mijn idee laat deze scène in een notendop zien hoe literatuur ontstaat en meteen ook waarom en welke functie ze kan hebben. De mens vertelt zichzelf een verhaal. De verteller leest de wereld,de schrijver schrijft of herschrijft de wereld. En wanneer we de schrijver als verteller zien,waag ik in het voorbijgaan de stelling dat alle literatuur – onder andere en misschien wel in de eerste plaats – over lezen gaat,over het betekenis geven aan dingen,over het interpreteren van de werkelijkheid. Net zoals alle schilderkunst in de eerste plaats over kijken gaat. Het onderwerp is voor de schilder vaak alleen maar een aanleiding om te laten zien hoe hij het ziet en beleeft. Zo laat de schrijver anderen lezen hoe hij de dingen interpreteert.'(bladzijde 8) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Gebeente Gods’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Ach,we breken er ons hoofd over,maar we kunnen het niet eens worden,behalve dat het afgrijselijk is,dat het van een andere intelligentie is omdat het geen intelligentie heeft die voor ons goed waarneembaar is,een computer misschien in wilde,gierende rebellie,en dat het in de weg zit. We moeten het uit de weg hebben als we door willen gaan. En dat is wat wij willen. Zo,met veel moeite,gebruik makend van scherpe pennen,slagen we erin het in de bezemkast te proppen.'(bladzijde 50) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.