met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘Die gedaanteverandering is een mentaal proces,zij het dat de lezer er wel met huid en haar bij betrokken is,met alle in- en uitwendige zintuigen. Je hoeft maar naar een lezer te kijken en het is duidelijk dat hij ook lichamelijk afwezig is. Er zou een hele studie te maken zijn alleen al van de leeshoudingen,gedifferentieerd naar verschillende locaties en omgevingen,lig- en zitmeubelen en,niet te vergeten,achtergrondgeluiden. Georges Perec heeft zo’n studie verricht: ‘Lezen:een socio-fysiologische schets’ uit 1976. Het lezen zelf speelt zich in een andere ruimte en tijd af. Elke lezer beleeft de duur van zijn lectuur anders,en het is een andere dan de gewone tijdsbeleving. Hij kan zijn lectuur onderbreken,terugbladeren en wat al niet meer,dus ook objectief is het een andere tijd. Bij die reële tijdsvormen voegen zich de tijden van de fictie,ze vermengen zich met elkaar:de tijd van de personages,de tijd van het verhaal,het ritme van de tekst en het tijdstip van waaruit het verhaal wordt verteld. Daarover wil ik niet uitwijden,anderen hebben er al het nodige over gezegd,mij gaat het vooral om dat geheimzinnige overgangsgebied,waarin bepaalde spelregels gelden,die de lezer volgt en zich dus op één of andere manier bewust is. Een bewustzijn dat vermoedelijk even diffuus is als het besef dat de betekenis die hij geeft aan wat hij leest steeds in vergelijking met de gewone werkelijkheid tot stand komt.'(bladzijde 15) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Het lichaam trilt van het woord’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ”Als ze zouden rollen of opzwellen of drijven dan zaten we heel wat erger in het schip. Ik zeg u,de jonge leeuw mag dan elke paar minuten het achterlijf optrekken als hij bronstig is,maar de oude leeuw weet van geeuwen en het heerlijke zuigen van het schemerrijk. Hij weet hoe hij zijn tijd moet afwachten en hoe je een herinnering moet bespringen.'(bladzijde 55) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.