met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ”Zich al lang niet meer verwonderend,scheen Quentin hen toen plotseling over de honderd vierkante mijlen vreedzame en verbaasde aarde te zien uitstromen,op heftige wijze huis en methodische aangelegde tuinen uit het geluidloze Niets sleuren en ze als kaarten op een tafel onder de opgeheven roerloze en priesterlijk opgeheven handpalm neersmijten,op die manier Sutpen’s Hundred scheppend,het Er zij Sutpen’s Hundred zoals Er Zij Licht uit oude tijden’. Bij zulk een cadans krijgt de lezer alleen toegang tot het verhaal door als het ware op die langsdenderende trein te springen. Het is mij bij Faulkner herhaaldelijk overkomen dat ik een boek keer op keer opnieuw moest beginnen,omdat ik niet in het ritme kwam. Tot ik merkte dat ik de eerste vijftig pagina’s in een hoger tempo moest lezen. Ik moest me eerst laten meeslepen om gegrepen te worden en vervolgens zelf greep op het geheel te krijgen. En zo heeft elk boek zijn eigen tempo,zijn eigen ritme. Ik veronderstel dat als het contact met een roman niet tot stand komt,dat vaak minder met begrijpen te maken heeft dan met een verschil tussen leestempo en het ritme van de tekst. Om dezelfde reden kan men andere boeken domweg stuklezen door te snel te gaan,boeken die geen andere dosering verdragen dan in kleinere eenheden.'(bladzijde 17) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Spin tegen de vlieg’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ”Misschien hebben ze iets tegen de vlekken op onze broek. Dit maakt op zijn beurt oude demonen wakker in het hart van onze samenleving want wij hebben een oude en eerbare Rechtse traditie. Nooit vergeten dat wij de Baas zijn,wat? O,het is zo mode geworden antiracistisch te zijn,onze oren zijn zo doorgespoeld met schrille humanistische propaganda,dat het heel natuurlijk was dat het racisme weer kwam opduiken. Wij streven altijd naar een evenwichtige samenleving. Naar democratie.”(bladzijde 58) Wordt vervolgd.