met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Elke geeft een unieke kans de taal te volgen,te ontdekken waartoe die leidt. Zoals het netwerk schaduwachtig is,niet privé en niet publiek,zo beweegt de taal tussen posities in,en behoort zij aan geen enkele stem toe,al zijn er in haar vele tegelijk te horen. Het eigene van de taal is die wevende beweging,die aan werkelijkheid raakt en wereld sticht. Er is dan ook geen tekst zonder spoor of kiem van werkelijkheid of wereld. Maar die hoeven niet buiten de tekst gezocht te worden – waar de tekst ze trouwens ook niet zou kunnen vinden. Zo kan poëzie het zonder een expliciet Buiten stellen,zonder transcendente horizon,precies omdat zijzelf altijd al midden in de werkelijkheid staat. De auteurs die in deze essays worden besproken,Gertrude Stein of Bruce Andrews bijvoorbeeld,tasten direct de eigenschappen van de taal zelf af,of werken met de taal en de dingen die zij om zich heen aantreffen(William Carlos Williams,conceptuele dichters en kunstenaars,flarfdichters),in plaats van de taal te gebruiken om een of andere verre prinses te bezingen. Interval De projectmatige stad werpt volgens Boltanski en Chiapello een probleem op:dat van rechtvaardigheid(justice).’ (bladzijde 15-16) Wordt vervolgd. En nu weer verder met het verhaal ‘Over de ogen’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Oude Dame wordt gekweld door de angst voor een mes in de rug of een duw uit het raam. Ze zegt dat ze misschien volgend jaar zal sterven maar ze gelooft het geen moment. Ze vecht een uitputtingsoorlog uit met de dood. De dood maakt minder kans dan een sneeuwbal in de hel. Het is een ongeschikt beeld want waar zij vandaan komt is geen sneeuw.'(bladzijde 82) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Van Tonnus Oosterhoff het woord ‘uitspraakbraak’ .(blz. 18 ‘Ja Nee’)