met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Jeroen Mettes gaat in zijn essay ‘Een andere samenhang’ in op de rol van het ritme in de poëzie aan de hand van diverse theoretici en filosofen. Hij laat zien hoe ritme bepalend is voor de eenheid van een gedicht en daarin voorafgaat aan vorm en zelfs aan metrum. Tegelijk maakt hij,gebruikmakend van het werk van Gilles Deleuze,een schets van de werking van ritme op de lezer. Daarmee zet hij aan tot een manier van denken over poëzie die voor de interpretatie van een gedicht komt. In zijn stuk citeert Mettes de letterkundige Derek Attridge,die stelt dat alle talen hun eigen kenmerkende ritmes hebben. In een taal is het doel van ritme om regelmaat aan te brengen,een matrix die het taalgebruik vergemakkelijkt. Het poëtische ritme zou dan volgens Attridge een verheviging zijn van een taal. Mettes noemt deze theorie ‘superieur’ aan andere theorieën,omdat ze niet langer een abstract ‘metrum’ nodig heeft om het poëtische van poëtische taal te verklaren. Je hoeft dus niet meer te zeggen dat ritme een contrapunt is met,of een eigen manier van verschillen van,een onderliggend metrum. Je zou verder kunnen gaan en metrum opvatten als een resultante,een herkenbaar bewegingstype,niet per se regelmatig,dat uit de ritmiek opstijgt.'(bladzijde 32-33) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Jade of albast’ van Beryten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Om toegang te krijgen tot hun deel van het huis moest je aan een koord trekken buiten het hek;het zat vast aan een klokje in de vorm van een vrouwenhoofd dat komisch heen en weer sloeg en er klonk het blikkerige geluid van klepel tegen metaal als je aan het bellenkoord rukte. Je hoorde iets maar zonder te weten hoe het toeging. Het vrouwenklokje was bevestigd aan de buitenmuur vlak bij het eetkamerraam.'(bladzijde 89-90) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Van Mark van Tongele uit ‘Lichtspraak’ het woord ‘zontoverzelf’.