met ‘Netwerk in eclips’ van Samuel Vriezen. ‘Je hoort wel eens dat het de bedoeling zou moeten zijn van de poëzie om de taal te destabiliseren. De dichter zegt in zijn of haar gedichten:’Ik destabiliseer de taal!’ Vaak wordt er alleen een illusoire vrijheid gewonnen. Alsof je je buiten de taal kunt plaatsen,alsof het de taal iets kan schelen dat jij je in een versje niet aan de regeltjes houdt. Niet zelden bevestigt het schrijven van iets ongebruikelijks vanuit de tegenspraak het gebruikelijke. Wie met de taal speelt laat zich door de taal bespelen. Over het gedicht ‘The Goddes Who Created This Passing World’ schrijft Alice Notley in datzelfde gedicht: ‘[…]forever was I/Meant by her to recognize a painting/As beautiful or a movie stunning/And to adore the finitude of words’ Voor Notley zijn de woorden eindig. Wie zo tegenover de taal staat heeft een ontspannen,relativerende houding. Het gaat tenslotte om niets meer dan een ‘passing world’. De taal die ons gegeven is heeft zo zijn beperkingen,maar wie die beperkingen weet te bewonderen,wie hun historische bepaaldheid aanvaardt,kan zich tot de taal verhouden.'(bladzijde 44-45) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘JIE-AI-AI-IE’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘De kaalhoofdige man stond op zonder zich een enkel woord te laten ontglippen en liep naar de vrouw met de grijze jurk. Zijn eigen vrouw,de echtgenote van de kaalhoofdige man,keek op van het nestje vingers in haar schoot en volgde uitdrukkingsloos de bewegingen van haar man. Ze liet haar blik geen moment zakken.'(bladzijde 93-94) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af. Een bijzonder woord. Het woord ‘sproekeloosheid’ uit ‘Bloeiend puin’ van Anneke Brassinga. (bladzijde 76)