met ‘Weerstandsbeleid (nieuwe kritiek)’ van Jeroen Mettes. ”laten we nog eenmaal de kamer wit maken/nog eenmaal de totaal witte kamer,jij,ik///dit zal geen tijd sparen,maar nog eenmaal/de kamer wit maken,nu,nooit meer later///en dat wij dan bijna het volmaakte napraten/alsof het gedrukt staat,witter dan leesbaar///dus nog eenmaal die kamer,de voor altijd totale/zoals wij er lagen,liggen,liggen blijven/witter dan,samen-‘ Het wit is een symbool van nostalgie en geborgenheid geworden. Het ingenieus draaiende,nergens haperende ritme van de woorden houdt de lezer op vriendelijke doch dwingende wijze vast,zoals de hand van een gastheer op de schouder van zijn gast:’Je blijft toch nog even?’ Deze domesticatie van Mallarmé c.s. (inclusief een vroegere Kouwenaar wellicht) is onvermijdelijk. In de termen van Gilles Deleuze en Félix Guattari: elke de-territorialisatie op een ander niveau. Dat wil literatuurhistorisch gezien niets anders zeggen dan dat elke vernieuwing,elke ontsnapping aan de vormen zoals die op een bepaald moment dominant zijn,op haar beurt niet aan een eigen formalisering kan ontsnappen. Elke ontsnapping wordt geblokkeerd en omgeleid,naar binnen gekeerd. Het schip loopt een nieuwe haven binnen. Als we de poëzieopvatting van Mallarmé of Stein generaliserend opvatten als een reactie op het vorm-inhoudmodel – als een beweging over een oppervlak in plaats van een beweging van buiten naar binnen,van vorm naar inhoud – ,dan zien we in Kouwenaars gedicht een afzwakking van de beweging door middel van een ritmisch ritueel,een huishouden.'(bladzijde 252-253) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘(2)’ van Hans Tentije uit de bundel ‘Om en nabij’. ‘Of het nu was dat je de sinaasappels vergeefs/ volmaakt piramidevormig probeerde te stapelen/ op een helblauwe ovale schaal,of dat ik zag hoe/ je je uitrekte,toen,tegen het decor van bloeiende hortensia’s/tussen rotsen bij Roscoff terwijl een stinkende laag/ algen het strand erachter bedekte/// soms moest ik wegkijken om ze beter te kunnen zien,deze/haast te intieme ogenblikken,meteen al/ door die erna kwamen verdrongen'(bladzijde 27) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Uit de hoge hoed,poëzie voor hoogbegaafde kinderen’ het woord ‘hoeiendebloei’. (bladzijde 43)