met ‘Weerstandsbeleid (nieuwe kritiek)’ van Jeroen Mettes. ‘Hoe het gedicht zegt wat het zegt noemen we ritme. Wat is een gedicht anders dan intensief geritmiseerde taal? Taal laat zich ritmisch behandelen omdat het spreken een tijdelijke dimensie heeft. Als we spreken merken we weinig van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen,gemodificeerd door een irregulier patroon van herinnering en verwachting gecreëerd door de syntaxis. In poëzie wordt de communicatieve functie van de syntaxis – de irreguliere flexibiliteit die noodzakelijk is om dan weer naar dit,dan weer naar dat te kunnen verwijzen,en die van elk spreken één lange,stuurloze zin maakt – onderworpen aan een ritmische functie. Anders gezegd:in poëzie wordt de syntaxis van zijn toevalligheid ontdaan. Vergelijk een geslaagd gedicht met een krantenbericht. Het eerste lijkt een Noodzaak uit te drukken. Als we die ervaring proberen te begrijpen denken we al snel aan de ‘innerlijke noodzaak’ van de auteur – wat sentimenteel en onwetenschappelijk is,waardoor het concept van noodzaak uit de serieuze kritiek en literatuurwetenschap is verdwenen -,maar het is in werkelijkheid een volkomen ritmisch fenomeen dat de tijd lijkt stil te zetten.'(bladzijde 257-258) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Hans Tentije uit de bundel ‘Om en nabij’. Nu gedicht ‘(4)’. ‘Onverwacht is er mist komen opzetten/ die zich,waterkoud,tot hier/ heeft verdicht,tot dit armzalige gras,dit schelpgruis/ dat het pad over de rug/ van de landengte vaag nog aangeeft///even lijkt het of ik losgeraakt ben,zowel van plek/ als van ogenblik,en mij plotseling mijlenver uit de kust/ bevind,door geen enkele einder/ of ballast,innerlijke zwaarte,dood gewicht/ meer gehinderd,aan leegte/ en vergetelheid overgeleverd'(bladzijde 30) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Uit de hoge hoed. Poëzie voor hoogbegaafde kinderen’ het woord ‘vrijetijdstoetje’. (bladzijde 44)