met ‘Weerstandsbeleid (nieuwe kritiek)’ van Jeroen Mettes. ‘In een sonnet,en in metrische poëzie in het algemeen,is de neiging tot isochronie sterker gecodeerd,doordat het aantal heffingen en lettergrepen per regel aan banden is gelegd. Het metrum gaat niet vooraf aan het ritme van het gedicht,maar is een regulatieve modificatie van het natuurlijke ritme van de taal. Zoals Derek Attridge stelt: ‘All languages have their own distinctive rhythms,their own ways of barnessing the energies of the body as they unfold in time. The job of rhythm in any language is to economize on that expenditure of energy by imparting a degree of regularity tot it. Ans poetic rhythm is a heightening and an exploitation of a particular language(4)’. Van alle recente theorieën van poëtisch ritme is die van Attridge superieur omdat zij niet uitgaat van een onderscheid tussen kunstmatig poëtisch systeem (metrum) en natuurlijke taal – alsof de taal een homogene,ongedifferentieerde,statische massa zou zijn die pas met behulp van een artificieel schema in beweging kan worden gebracht. In plaats van het structuralistische verschil tussen primaire en secundaire orde biedt een poststructuralistische theorie een begrip van poëzie als de ’taal die verschilt van zichzelf’. Het is op het niveau van het ritme dat dit fenomeen zich voor het eerst voordoet.'(bladzijde 279-280) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Schrift’ van Hans Tentije uit de bundel ‘Om en nabij’. ‘maar nu is het dan ergens gestokt,steken/gebleven in een op- of neerhaal van een broodnuchter/ogend woord als men misschien/terwijl door de bladzijde heen alleen/nog het voorbije schemert -///hoe zich in de bovenhoed van een van de ramen/een tak met haast ontbolsterde kastanjes/tegen de wolkenlucht aftekende,een moment/waarin het onsterfelijke besloten lag’ (bladzijde 39) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘bedelstoepen’.