met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ uit het boek van Frank vande Veire ‘Als in een donkere spiegel;de kunst in de moderne filosofie’. ‘Alle talen hebben hun gemeenschappelijke oorsprong in de adamistische,pre-Babylonische namentaal waarvan ze tevens onherroepelijk zijn afgedwaald. Omdat een geslaagde vertaling twee talen als scherven van een vaas in elkaar doet passen,kondigt zij de hereniging van alle talen aan. Zij verwijst vooruit naar iets wat in de betekenis die de talen produceren,noodzakelijk verborgen blijft,maar in de wijze van betekenen altijd zeer nabij is:de ‘zuivere taal die niets meer bedoelt en niets meer uitdrukt,maar enkel als uitdrukkingsloos en scheppend woord het in alle talen bedoelde is’. Ook in twee latere teksten,’Lehre vom Ähnlichen’ en ‘Über das mimetische Vermögen'(1933),tracht Benjamin een laag van de taal aan te duiden die aan de taal als representatie en communicatie voorafgaat. Maar dit gebeurt nu eerder in een antropologisch dan in een mystiek-theologisch jargon. Benjamin heeft het nu over de mimetische laag van de taal. Gelijkenissen worden reeds op het niveau van de natuur geproduceerd,zoals in allerlei vormen van mimicry bij planten en dieren. Maar ook het kind is een grondig mimetisch wezen. in zijn spel bootst het niet alleen personen,maar ook objecten na.'(bladzijde 174-175) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht uit ‘dat vat’ van b.zwaal. ‘waarop verlaat zich de zee///dubde duin/over zee/dacht na over zand/van miljoenen/zo fonkelend///zo wonder van wal/schemer schampend///ziltwier van gloed schond de schemer/woei kou in de doodbot’ (bladzijde 8) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘staarkaak’.(bladzijde 122)