met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ van Frank vande Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘In zijn ‘contemplatieve staarkramp’ blijft de allegoricus,als ‘gevallen schepsel’,trouw aan het ontwaarde. De allegorische blik verzamelt de dingen in de mate waarin ze,levenloos en verbrokkeld,afgescheurd zijn van elke transcendente waarheid. Maar juist door zo’n melancholische contemplatie van een heilloze wereld sluit deze wereld zich niet helemaal in zichzelf af. Hoe meer hun vervallenheid en ledigheid worden uitgediept,hoe meer de dingen uitgroeien tot duistere tekens van een transcendente orde. Het worden esoterische ‘hiërogliefen’ of ‘signaturen’ van een goddelijke waarheid. Maar beelden vervuld van betekenis worden ze in elk geval niet. De allegoricus ‘duikt juist in de afgrond die beeld van betekenis scheidt’. Uit die afgrond delft hij zijn emblemen. Emblemen zijn tot schriftteken opgedroogde beelden. Het barokke embleem bij uitstek is het lijk dat,in de terminologie van de vroege taaltheorie,het ‘zuivere woord’ is,zuiver in zijn uitdrukkingsloosheid. Benjamin verheelt de christelijke waarheidsgrond van de allegorische melancholie niet. Uiteindelijk allegoriseren alle macabere emblemen van de vergankelijkheid de verrijzenis. Waar alle betekenis uit de aardse dingen is weggepompt,waar in hen alle schone schijn is vernietigd en ze uitdrukkingsloos zijn geworden,liggen ze klaar voor de catastrofe – en dus voor de verlossing…De nihilistische melancholie van de allegoricus is gericht op een messiaanse redding.'(bladzijde 180) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘VLAANDEREN/////De hemel lijkt er van koper;/lijdend aan anderendaagse koorts.///Men trekt er het laken door/de ogen van een zwarte schaar.///Een onderhandelbaar allegaartje./Met zijn goud dat niet gekleurd is.///Met zijn schatkamers die de roest en de mot/verteren,zo vol als geriste uien.///Als ik eens nareken hoeveel/knappe koppen daar geleefd hebben.///Stinkend water met spattende bellen./Wit bier dat van nature troebel is.///Het spreekt op een toon van vanbuiten geleerd./Het laat zijn rolletje goed aflopen.///Er zijn te veel pannen op het dak./Dat neukt niet,het is kudde.///Trots in mijn regenmantel/ben ik van enerlei veren.'(bladzijde 16) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘inteellekt’. (bladzijde 150)