met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ van Frank vande Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘Deze ontmoeting,die samenvalt met een afscheid,is minder een auratische ervaring die de diepten van het erotische verlangen aanspreekt,dan een ‘shock’ die een ‘seksuele kramp’ teweegbrengt. Wat er nog rest aan auratische betovering heeft een pijnlijk,zelfs ‘catastrofaal’ karakter. Vandaar ook Baudelaires ‘decadente’ fascinatie voor verschijningen waarbij de schoonheid aan het steriele,doodse grenst:de frigide vrouw,de lesbienne,de hoer,minder vrome versies van de bleke Ottilie in Goethes roman. Vandaar ook dat Baudelaire het artificiële van het diorama en van theatercoulissen verkoos boven de ‘zuivere schoonheid’ van de natuur. Zoals het barokke treurspel de verscheurde ziel van de vroege moderniteit weerspiegelde,zo concentreert de figuur van Baudelaire in zich de crisis én het verlangen naar verlossing van een heel tijdsgewricht. Hoewel het telkens gaat om een specifiek literair genre of een uniek dichterstype,op het niveau van hun ‘waarheidsgehalte’ blijken ze ‘monades’ die de totaliteit van een tijdsgewricht weerspiegelen. Het is aan de kritiek om dit waarheidsgehalte,dat de kunstenaar zelf noodzakelijk ontgaat,naar boven te halen. Daarvoor moet de kritiek in het kunstwerk die momenten opsporen waarin het breekt met zijn schone schijn,zijn auratische tover. Alleen in die momenten is een kunstwerk niet enkel een ‘kind van zijn tijd’,maar wijst het ook boven zijn tijd uit.'(bladzijde 186) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘DAT WIJ ZOEMEND/////Ten faveure konden zweven onzeer/onder onnoemelijk maanneveldons,///en beleven een onderonsje van lichtgazellige/kleuren grenzend aan een geur van heiligheid,///als ineengestrengelde daden van deinende/lichtbellengordijnen,cellenklinkklanklijn-///waden door de nacht,zuigzoenend,zinneklaar.'(bladzijde 35) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘omhullunduw’. (bladzijde 154)