met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ van Frank van de Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘Volgens Benjamin neemt de hele leefwereld van de negentiende-eeuwse stadsmens het karakter van deze fantasmagorische ‘warenvorm’ aan. De industriële productiemiddelen en technische uitvindingen blijken de moderne mens niet bewust te maken van het sociale karakter van de productie,maar roepen oeroude wensbeelden van een mythische voorwereld in hem wakker. Vanuit de nostalgie naar een prehistorische ideaaltoestand vormt de negentiende eeuw zich zoals elk tijdperk een utopisch beeld van haar toekomst. Dit droombeeld ‘laat in duizenden vormen van het leven,van het duurzaamste gebouw tot de vluchtigste modegril,zijn sporen na’. De dromen van het collectief nemen een concrete materiële vorm aan in architecturale constructies zoals de Parijse passages,de panorama’s,de wintertuinen,de casino’s,de wereldtentoonstellingen,de stations,de tentoonstellingshallen,maar ook in de verleidelijke feeërie van mode,publiciteit,prostitutie en burgerlijk interieur. Het is alsof de moderniteit zich te buiten gaat in een algehele esthetisering,waarin de ‘Jugendstil’ uiteraard een grote rol speelt. Met het industrieel kapitalisme,schrijft Benjamin,is ‘een nieuwe droomslaap over Europa gekomen,en hij beschouwt zijn ‘Passagen-Werk’ als een poging Europa uit zijn slaap te doen ontwaken.'(bladzijde 187) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘DOOD,SLA TOE,/NU HET NOG TIJD IS/////Om geen vrouwen te beminnen,/om geen bekibbel te spinnen,/om geen tegenstribbel te herwinnen,///om geen zinnen vast te pinnen./En ik helder toekomst ontzie,/rustig en kalm de dag après-ski.///Ontvezel stervelingswollig/het onvergolden ingewikkel-/garen van de werkelijkheid.///Zoetekauw mijn rabauwen./Maak me heel en al zonneklaar,/als ooit tevoren,moederlief.///Wees geen oproerkraaier,/geen ketterbeulende kanebraaier,/geen handenbinder of beenkluister.///Maar blaas het Lijflied volstrekt./Dat mijn immobieltje blijve/trillen in de sterrenwind.'(bladzijde 37) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘mijmenij’. (bladzijde 154)