met ‘Walter Benjamin – Reddend nihilisme’ van Frank vande Veire uit het boek ‘Als in een donkere spiegel;De kunst in de moderne filosofie’. ‘Maar ook het soort geschiedschrijving dat meent zich in het voorbije tijdperk te kunnen ‘inleven’ staat niet open voor de wijze waarop het beeld van het verleden in het heden binnenslaat. Dit beeld ‘onderbreekt’ de geschiedenis even. In dit beeld staat de geschiedenis,begrepen als een gestadige ontwikkeling of vooruitgang,even stil. Daarom noemt Benjamin het een beeld van ‘de dialectiek in stilstand’ of een ‘dialectisch beeld’. Het dialectische beeld is ambigu. Het belichaamt namelijk de ambiguïteit van het tijdperk waaruit het afkomstig is. Enerzijds is het een mythisch beeld waarin de moderne tijd,ondanks zijn cultus van het nieuwe,blind het oeroude herhaalt. Anderzijds bevat het een ‘zwakke messiaanse kracht’ die een einde zou kunnen maken aan de mythische terreur van het altijd-gelijke. Mythische verstarring en authentieke geluksbelofte zijn in het ‘Passagen-Werk’ soms moeilijk uit elkaar te houden. Dit kan overkomen als een ergerlijke dubbelzinnigheid,maar het past in Benjamins messianistische ‘dialectiek’:zoals de zeventiende eeuw de verlossing allegoriseerde in het kadaver,zo sluimert de belofte van verlossing in moderne beelden van extreme ‘verdinglijking’,bijvoorbeeld in dat van de hoer waarin het levende lichaam tot dode waar wordt.'(bladzijde 189) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘IK ZAL ER GEEN DOEKJES OM WINDEN,/ALLEEN ALS HET BLOEDT/////Houd je taai,of tel je leiver schaapjes?/Kreunen en steunen,ja ja,het doet zeer./Je komt doodaardig voor de dag,amaai./Huilpeer,waar is je springveer?Je geer?/Denk niet te lang aan wat je niet meer kunt,/de krachtige herinneringen,je belegen gestunt./Lach ermee. Doe wat je nog wel uit je lijf krijgt./Vind een nieuwe koosnaam voor je blakende ijver./Hijg maar. Ontspruit van de weeromstuit tot/je voorlaatste ademruis,desnoods bric-à-brac/lopend,wat altijd beter is dan snikkesnakkend/wanhopen of erger nog niksen in het niksendal./Met de reutel van je laatste ribbenbeweging kun/je je mond aflikken,er valt niets meer te bikken.'(bladzijde 43) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘koeterkijkt’. (bladzijde 154)