met ‘Nomaden-denken’ van Gilles Deleuze. ‘Het laten overgaan op een nieuw lichaam,een lichaam vinden waarop het kan passeren en stromen:een lichaam dat misschien het onze is,of dat van de aarde,of van het geschrift… Men kent de grote instrumenten van de codering. De maatschappijen verschillen niet zo veel van elkaar,zij beschikken niet over zoveel middelen tot codering. Men kent er hoofdzakelijk drie:de wet,het contract en de institutie. Men vindt ze bijvoorbeeld terug in de relatie die mensen tot boeken onderhouden of hebben onderhouden. Er bestaan wetboeken waarbij de relatie tussen lezer en boek via de wet verloopt. Men noemt ze meer in het bijzonder ‘codes’,of ook heilige boeken. En verder bestaat er een ander type boeken die worden gekenmerkt door het contract,door de burgerlijke contractrelatie. Dit type staat aan de basis van de wereldlijke literatuur en van de verkooprelatie van het boek:ik koop je,jij geeft me te lezen – hier bestaat een contractuele relatie waar iedereen bij betrokken is,zowel de auteur als de uitgever en de lezer. En dan bestaat er nog een derde type boeken,het politieke boek,bij voorkeur revolutionair,dat zich als het boek van de instituties presenteert,hetzij van de huidige,hetzij van de toekomstige instituties. Allerlei soorten bastaardvormen komen tot stand:contractuele of institutionele boeken die als heilige teksten worden behandeld … enzovoort.'(bladzijde 48-49) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘MOEDERNAAKT MET ZICHT OP DE NACHTZEE/////De lichamelijke toestand van mijn moeder:/alle bloedwaarden staan levensbedreigend,/gehele uitdroging ten gevolge van anorexia./Ze wil absoluut niet naar het ziekenhuis.///Onder wit gesprei ligt ze op bed,roerloos./ Ze ademt nog,hier en nu,ik zie het,ja nog./Ik kijk door het raam en los op in de zee-/mist die mijn botzooi onzichtbaar maakt.///Onmachtig breekt mijn zin. Havenzwart./Eender herken ik haar onleefbaarheid./Wij ervaren te weinig onvoorwaardelijke/tederheid om de doodswind in te dijken.///Om de onnoemelijke pijn uit te spreken./Een meeuw strijkt neer op de verschansing./Zij klampt zich amper vast aan de reling,/slaat de mondhoekvleugels uit,en stijgt op.'(bladzijde 57) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert de verzamelde gedichten’ het woord ‘stattoor’.(bladzijde 154)