met ‘De lezer en de wereld’ van Jeroen Mettes uit het boek ‘Weerstandsbeleid’. ”Der Kapitalismus ist die Zelebrierung eines kultus sans rêve und sans merci. Es gibt da keinen ‘Wochentag’,keinen Tag der nicht Festtag in dem fürchterlichen Sinne der Entfaltung allen sakralen Pompes,der äussersten Anspannung des Verehrenden wäre.’ Marx zag religie als opium van het volk,een verdovingsmiddel voor slachtoffers van het kapitalisme;bij Benjamin is het kapitalisme zelf opium. Als hij zegt dat er geen werkdagen zijn,bedoelt hij natuurlijk niet dat er niet meer gewerkt wordt in een kapitalistische maatschappij,maar dat het dagelijks werk beleefd wordt als een ritueel van een cultusfeest,of liever gezegd:dat het zo beleefd moet worden;feestdagen worden immers afgekondigd door een hogere instantie. Is het niet op gelijksoorige wijze dat de verwonderingspoëtica het werk van de dichter voorstelt als epifanische consumptie,dat wil zeggen consumptie met een soort spirituele pretentie? Het werk van de dichter wordt verborgen achter de passiviteit van de zich verwonderende spreker,die als het ware het werk van de eerste overneemt – het is immers duidelijk dat hier een dichterspreker,of in ieder geval iemand met een sterk lyrische sensibiliteit,aan het woord is -,zodat productie en consumptie komen samen te vallen.'(bladzijde 306) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘HEB JE ZWOERD ACHTER JE OREN?’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘De loeiende tier’. ‘Als er geen uiterste rand te zien valt,/in welk evenwicht is alles afgewogen?///Diep verlangen naar geluk is een tegengif/tegen het alles ondermijnende winstprincipe.///Levensvreugde,licht door kleur,en andersom./Laten we het godganse woud doorgalmen!///Laten we de kleine glaasjes afschaffen!/Goesting is goesting.'(bladzijde 35) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘praatpaap’. (bladzijde 171)