met ‘Het schrift'(Derrida) uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is) van Ger Groot. ‘Zelfs Ferdinand de Saussure kon zich daaraan niet onttrekken. Hij wees er weliswaar met nadruk op dat ieder teken ‘willekeurig’ is en dat het dus niet uitmaakt wát naar wát verwijst,zolang er maar een systeem is dat het teken als teken in het leven roept,maar daar bleek hij heel anders over te denken toen het schrift ter sprake kwam in zijn ‘Cours de linguistque générale'(‘Cursus algemene taalwetenschap’). Ook bij de Saussure vormt het schrift een soort decadentieverschijnsel dat geen volwaardige plaats binnen zijn tekentheorie verdient. Ook hij plaatst het op het tweede plan,omdat het – zo schrijft hij in het verlengde van Plato – slechts afgeleid zou zijn van het tekensysteem van het gesproken woord. Het schriftteken verwijst niet direct naar een eindpunt in de verwijzingsrelatie die gaat van betekenaar naar betekende,maar opereert via een andere betekenaar. Eerst lost het schrift op in het gesproken woord,dat vervolgens als ‘eigenlijk’ teken verwijst naar het ding in de wereld of de gedachte daaraan. Het schrift is dus alleen maar een teken-van-teken,een oneigenlijk supplement. Dit is echter flagrant in tegenspraak met de fundamentele uitgangspunten van Saussures eigen theorie. Deze hield immers in dat een teken slechts van buitenaf bepaald wordt tot datgene wat het is:in zijn verschilsrelatie tot andere tekens en niet op grond van zijn eigen,interne eigenschappen.'(bladzijde 311-312) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘De loeiende tier’. ‘BIJ HET GRAF VAN MIJN VADER/////Op het kerkhof in Oostende tegen valavond./Hiervandaan kan ik de Noordzee ruiken.///Dromen. Zon. Tijd. Hemelse kalmte./Buikspieren,zeildansen,natte uurverf.///Onder het waakzame oog van mijn vader/drijf ik op het water met zwemvest.///Lichtvaardig klatert een kotter de schemer aan./Het hemelpaars is alleen in de richting van///de ondergaande zon te zien. De koude schijn/doet het leven beven. Sterven in de golven.///Kortademig lachen. Drank. Wrede liefde./Hoe ver van hier reikt mijn bestaan?'(bladzijde 46) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘begrafenisstatig’.(bladzijde 193)