met ‘Het schrift'(Derrida) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles’ (Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En ook die woorden hebben hun eigen betekeniskracht,onafhankelijk van de intenties van degene die ze ooit heeft geuit. Met die constatering slaat plotseling de hele tegenstelling tussen schrift en stem om,zo zegt Derrida dan. Wat voor het geschreven teken geldt,geldt ook voor het gesproken teken – hoe doorzichtig en eenduidig dat ook lijkt,hoezeer de spreker er ook bij aanwezig is en daarmee toezicht lijkt te kunnen jouden op het lot van zijn woorden. Dat toezicht houden is meer schijn dan werkelijkheid. Zodra we ons in de taal begeven,raken we onszelf kwijt. Hoe de ander mijn woorden wérkelijk opvat,ontgaat mij meestal grotendeels. En in zijn herinneringen zal hij er later,wanneer ik allang niet meer aanwezig ben en hem direct kan corrigeren,alsnog iets in ontdekken dat hem in eerste instantie ontging. Of ik dat laatste wel of niet bedoelde,maakt dan niet meer uit. De woorden werken op afstand iets uit en dat maakt daarmee ‘de facto’ deel uit van hun betekenis. Derrida komt dan ook tot precies de omgekeerde conclusie van wat Saussure heeft geïmpliceerd. Het schrift is niet een soort tweedehands,’decadent’ bijverschijnsel in de taal. De kenmerken ervan zijn juist bepalend voor élke taaluiting,ook die van de stem.'(bladzijde 313-314) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘De loeiende tier’. ‘JE ZOU ZE TOCH HEERLIJK/////Zeeraket helm biestarwegras zeewinde zeeakkermelkdistel loogkruid/strandmelde bijvoet klein kruiskruid zeepostelein zeewolfsmelk/zeealsem en blauwe zeedistel./ Het stuivende zand vormt nieuwe duinen.'(bladzijde 50) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘het oogopenend papier’. (bladzijde 199)