met ‘Het schrift'(Derrida) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Juist hierin,zo constateert Derrida dan,staat deze zin model voor elke uiting,voor elke zin en zelfs voor het gesproken woord,dat toch zo onlosmakelijk verbonden lijkt met de persoon van de spreker en met de situatie. In dat opzicht is elke tekst een postuum geschrift dat slechts bestaat bij de gratie van wat de semioticus Roland Barthes ‘de dood van de auteur’ genoemd heeft. Misschien is dat ook precies de strekking van het fragment ‘Ik heb mijn paraplu vergeten’, aldus Derrida,en misschien zelfs van het oeuvre van Nietzsche als geheel. Met zijn veelvoudigheid van stijlen en zijn schriftuurlijke breuklijnen opent dat oeuvre voortdurend opnieuw de afgrond naar de grondeloze ruimte waarin elke betekenis,eigenlijkheid en waarheid zich verliezen. En hoe staat het met het subject in dit spinnenweb van teksten waarin hij zich uitspreekt en waarin hij aangesproken wordt? We ‘bestaan’ als tekst,aldus Derrida – maar wat betekent dat? We zijn de woorden die we spreken,maar die woorden zijn nooit helemaal ‘van ons’. Ze zijn al eindeloos veel keren uitgesproken (juist daarom kunnen het ‘woorden’ zijn en kunnen ze betekenis hebben) en ze zullen ook nadat ik dat gedaan heb,eindeloos veel nieuwe betekenissen krijgen die ik nog niet kan overzien. Ik lig dus ingebed in een beweeglijk web van woorden dat ik niet overzie,maar dat mij wel maakt tot wat ik ben.'(bladzijde 319-320) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ouverturen’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘uit de oerlichtaanblazing van de sterrendraai/stroom ik doodsontstrengeld,blijf ik uitdijen,/uitjijen,jubeltoon ontlokken aan de morgen,/jujubebloesemschaterschuimlekkerstrekken,/de schettergreepgrens verleggen,/licht flinkweg laten vloeien over de rug/van de tijd,ogenblikken ouverturen./Mijn bot wil ik vieren,klauwieren/tot mijn eind,bravouren,doordansen./Inhalig als de zon val ik in herhaling,/druk mijn sporen enig in het zand./Het troost of belgt mij niet./Het leven is niets,ik ben het.'(bladzijde 8-9) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘de kwiksnelle vingers der berken’. (bladzijde 204) Woensdag 24-1-18;geen Derrida,geen schrift maar een poëzieoptreden in Amsterdam;Het Kattenburger Dichtersfestival(wintereditie) werd voor de zevende keer gehouden van 17.00 uur tot 22.00 uur. 25 dichters uit de buurt, uit Amsterdam en van daarbuiten zorgden samen met zangintemezzo’s van Dutch Frankie voor een bijzondere avond. Bijzonder was het optreden van Gabriel Kousbroek,die met zijn stem en nieuwe media de randen van het zegbare opzocht. Zie voor meer plaatjes de website van café Daan en Daan. Donderdag 25-1-18;verder met ‘Het schrift'(Derrida) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Niet op een statische manier,zoals in het klassieke structuralisme,maar op een vloeiender (in zekere zin meer nietzscheaanse)manier – doordat de betekenissen die ik schep en die op hun beurt mij scheppen,steeds weer veranderen,verrijkt worden en onvermoede betekenishorizonten openen. Eén ding is echter duidelijk:in dit beweeglijke web van taal kan ik onmogelijk nog de autonome,allesbeheersende rol vervullen die het moderne denken,culminerend in de filosofie van Sartre,aan het subject toeschreef. Op een heel andere manier dan bij Heidegger,maar even radicaal,wordt de mens door het structuralisme en poststructuralisme weggestoten van de goddelijke troon waarop hij zichzelf geplaatst had. Hij is niet langer de basis of het culminatiepunt van alles. Wat is het ‘ik’ méér dan het punt waarop de rondgaande taal en circulerende tekens één moment lang in deze uitdrukking tot rust komen? Om daarna,in een nieuwe confrontatie met andere tekens of teksten,weer van kleur te verschieten? Kan het ‘ik’ méér zijn dan alleen het steeds verschuivende woord dat – zoals de linguïstiek zegt – verwijst naar ‘de instantie die nu aan het spreken is’,maar daarmee nog niets heeft gezegd.'(bladzijde 320) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ouverturen’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘Zon honneponnig,zing mijn godgans/zwartzijdige lotsdans aan./Waarlijvig hou mij ochtendklaar,/evenlevitatielibellenlichtluister./Wolkenhanden,zaai kleurenwaiers/in mijn sleurenbekaaidafzijn,/laat mij voltallig overzwemmen,/wikkel los de banden die mij beklemmen./Sterrengoedmoedigheid,wees aartsaardig,'(bladzijde 9) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘pffuibos’. (bladzijde 204)