verder met ‘Belofte en gelaat (Ricoeur,Proust,Levinas) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer ik een belofte doe? ‘Dat houdt in’,zo antwoordt hij,’dat ik,wat er ook gebeurt,mijn woord houd. Maar hoe kan ik dat als er niet iemand is die dat van mij verwacht en op mij rekent? Zo ligt de ander in zekere zin ten grondslag aan mijn vermogen om mijn belofte te houden.’ De ander is verondersteld als ik de persoon wil worden die ik zou moeten zijn – dat is wat deze taaldaad duidelijk maakt. Ik kan nooit mijzelf worden in absolute en eenzame soevereiniteit,maar slechts via een uitwendigheid waarbij het andere en vooral ‘de’ ander beslissend zijn. Meer nog zoekt Ricoeur zijn toevlucht,net als Heidegger,bij de literatuur. Niet om de ‘stem van het zijn’ te horen,maar om te zien hoe daarin tussen lezer en boek een gesprek op gang komt waarin het ‘ik’ van de lezer gevormd wordt. Dat gebeurt in de ontmoeting met de personages die de lezer in het boek tegenkomt en dankzij de vorm waarin hun ervaringen worden gevat in een afgerond verhaal. In zijn driedelige studie ‘Temps er récit'(‘Tijd en verhaal’),gepubliceerd tussen 1983 en 1985,kijkt Ricoeur vooral naar de wijze waarop de vertelling van de roman de tijd organiseert. Als subjecten vinden we ons immers – zo leerde al de fenomenologie – terug in de tijd die ons tot in ons diepste wezen bepaalt.'(bladzijde 326) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Kleinodiënschrijntje’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘Dagpauwoog spiegelnet/loodglans venusschoen/tintinnabulum rijshoofd/spiritusgloeilicht bessen-/rist pikketanissie witlak-/moestinctuur tormentil/pluimstaartmos kleuren-/waaiers longfillers,wij/onthouden de dingen/die voor ons zingen.'(bladzijde 13) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘mijn hart is een buks vol nardus kaneel en kalmus’.(bladzijde 207)