met ‘Tegenstrijdig – en onvoorzien'(Besluit) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar het werd pas mogelijk toen er barsten kwamen in de stilzwijgende overtuiging van de metafysische eenheid van de wereld,die als vanzelfsprekend voortvloeide uit het geloof in de éne God die de werkelijkheid wil en bergt in de palm van zijn hand. Dat leek anders te liggen met het religieuze individualisme dat bij Kierkegaard zijn meest toegespitste uitdrukking vond. Diens overtuiging dat ieder mens zijn zaligheid moest zoeken langs een eigen weg – een weg die voor ieder mens niet anders dan absurd kon zijn – wortelde niet in geloofsverlies,maar juist in een tot het uiterste gespannen angst dat de eigen ziel niet gered zou kunnen worden. Maar ook hier stond uiteindelijk mét de eeuwige zaligheid van de ziel ook God zelf op het spel. Net als Descartes’ tijdgenoot Pascal twijfelde Kierkegaard er minder aan dat God er was dan dat hij er voor hém was. De band tussen God en mens stond als een snaar gespannen en was tegelijkertijd niet dikker dan die éne snaar. Ze werd niet langer ondersteund door een gemeenschap of gedeelde cultuur – en stond daarmee voortdurend op knappen. Misschien was het protestantse individualisme met zijn nadruk op de eigen,unieke en daarom ‘authentieke’ bestaanswijze eerder oorzaak dan gevolg van het feit dat God altijd al dreigde te verdwijnen in datzelfde individualisme – paradoxaal genoeg omdat het van de band met God zoveel,ja alles liet afhangen.'(bladzijde 341-432) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Vanop een rots kijkend naar de stroming in de gorges’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘de meedogenloze kracht waarmee het wit geruis/aanrolt,zonder emotie of verstand de bruisrand,/de drang genadeloos die mijn gedachten van mijn///houvast rukt en ze zwiert in de vaart van de rivier,/zingezangend van de oorsprong die verder druist/driest hier,me in zijn grillen gaart,de sterrenadem///die zich in mij openbaart,ik blijf bestaan daar/in het geraas achter de bocht,waar de voort-/vluchtige einder mijn klucht voorgoed verzucht.'(bladzijde 28) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘uit de mond met deemoed bedauwd’.(bladzijde 220)