met ‘Tegenstrijdig – en onvoorzien'(Besluit) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En des te zwaarder wordt die straf wanneer het meent datgene wat het achter zich heeft,definitief te hebben overwonnen en als een afgesloten verleden te kunnen vergeten. Is het toeval dat de beide denkers die we in het laatste hoofdstuk antwoord zagen geven op de impasses van de moderniteit,zowel in haar verlichte als in haar romantische gestalte,allebei de band met hun religieuze afkomst hebben gehandhaafd:de een met het christelijke protestantisme,de ander met het jodendom? Ricoeur en Levinas deden dat niet om zich als filosofen te laten gijzelen door de traditie en hun denkkracht aan banden te laten leggen door religieuze dogmatiek. Ze wilden duidelijk voor ogen blijven houden waar de problemen vandaan kwamen waarop zij een antwoord trachtten te vinden. Waarom ontleent de vraag ‘Wat is de mens voor wezen?’ haar relevantie aan een van godsgeloof doortrokken universum dat verleden tijd geworden is,in ieder geval in zijn traditionele gestalte? En waarom is het tegen de achtergrond van die oude geschiedenis zo belangrijk dat we niet alleen de mens,maar diens hele leefwereld opnieuw doordenken? De architectuur daarvan,zo hebben wij hoofdstuk na hoofdstuk gezien gezien,heeft haar samenhang verloren met het verlies van haar goddelijk fundament. De hele filosofie van de afgelopen eeuwen,die juist daarom cirkelt rond de vraag naar de mens,zoekt naar een antwoord op het verlies van die samenhang.'(bladzijde 345) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel:’Met hartelijke groet’. ‘Vergeef me mijn aanblazen van woorden om de leegte te verbazen./Vergeef me mijn grootspraak tegen het noodlotbeentjesgekraak.///Vergeef me mijn zinnendringerig zingezangen tegen de pijn in./In godsnaam,neem mijn azuurhouding niet al te ernstig.///Zweer niet te waarachtig bij mijn tongelenveren,mijn weerstreven./Til niet te zwaar aan mijn taalplezierig spel met hemel en hel.'(bladzijde 34) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘ik hoorde een vallende man bidden in het boek’. (bladzijde 221)