met ‘Tegenstrijdig – en onvoorzien'(Besluit) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘In de stofwolken van New York verdween met één klap de illusie dat de mens voortaan zijn eigen geschiedenis wel zou maken en dat hij de wereld waarin hij leefde,in hoofdlijnen redelijk goed zou kunnen doorgronden. War er toen wérkelijk is gebeurd,doorgronden we nog altijd niet – laat staan dat we het de baas zouden kunnen. Op dezelfde manier zijn we nog lang niet klaar met de vraag wat de mens betekent en te betekenen heeft in het tijdperk van het antropoceen. De filosofie probeert,net als haar tweelingzusje de wetenschap,de mens en zijn wereld te begrijpen en daar zijn altijd onvermijdelijk dromen,visioenen en beloften mee gepaard gegaan. Dat is nu eenmaal de aard van kennis en inzicht. De filosofie blijft nooit bij zichzelf stilstaan,loopt altijd op zichzelf vooruit en ontwerpt een toekomst – die zich zelden op precies díé manier waarmaakt. Dat is niet erg. Geschiedenis is een dwaalweg vol onverwachte wendingen. Riskant wordt het pas wanneer het inzicht zich té zeker van zichzelf acht en de mens vergeet dat hij geen god is. Dat is het moment waarop de grote historische catastrofes zich aankondigen en de geschiedenis wraak neemt op haar eigen menselijkheid. In de vraag ‘Wat en wie is de mens?’ zit zodoende de dubbelvraag verstrengeld:’Wat maken wij van onszelf?’ en ‘Wat zal ons overkomen?’.'(bladzijde 346) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel:’De morgen openbaart zich in vermoedens’. ‘Get gegiechel van bakvisen/onder elkaar hittepetittend/in de zanderige en schelpachtige/bezinksels van ondiep water.///De geheiligde dingen. Zon/zit er geheid in:het kapoenen,/het meizoentjesrantsoen,/de vermiljoenen galjoenen.///O pareloester. Assepoester./De sprank komt eraan./Weesboom. Het wordt/tijd dat ons vlees opkomt.'(bladzijde 35) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘als een verslagen maar povere vijand.weinig/zijn in de hoop de dartele bladeren’.(bladzijde 221)