met ‘Tegenstrijdig – en onvoorzien'(Besluit) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Wij ontwerpen nieuwe werelden en als we eerlijk zijn,weten we dat de beloften daarvan waarschijnlijk nooit zullen worden ingelost. In de idealistische jaren zestig ontwierpen utopistische denkers en architecten een vrije maatschappij van mensen die niet langer werden ingesnoerd door vaststaande verhoudingen en knellende verbanden in arbeid,familie en seksualiteit. Zij noemden haar ‘New Babylon’. Die droom sneuvelde in de realiteit van de daaropvolgende decennia van crisis en verlangen naar zekerheid,maar is nooit helemaal verdwenen. We zien voor onszelf een toekomst weggelegd waarover de ontgoocheling al bij voorbaat is ingebouwd – wanneer wij onszelf althans voldoende verstand toestaan. Zo wankel staat de mens en zo onbestemd is daarom ook zijn wereld. Zelfbewust en almaar beter geïnformeerd over onze fysieke werkelijkheid,blijven we onzeker en onwetend ten aanzien van onze eigen inborst. We proberen telkens weer ‘onszelf in de hand te nemen’,zoals Nietzsche ooit schreef. Maar we weten ook hoe profetisch de woorden waren waarmee de oude,in zijn Verlichtingsgeloof geschokte Sigmund Freud zijn boek over het menselijk onbehagen afsloot:’Wie kan de definitieve uitkomst voorzien?”(bladzijde 346) Dit was het laatste hoofdstuk uit het boek van Ger Groot. Ga ik nog verder in het boek rondneuzen en citeren? Of neem ik anderen? Even over nadenken. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel:’Magic light in Markarasijn’. ‘Tussen de wanden van het ravijn/sla ik pats-boem op mijn pauken///dag in dag uit ritmes aller handen/om het feest in mij tot een hoogtepunt///op te zwepen. De kraal aan de snaar/vibreert bij elke slag mijn zoemgeluid.///Snaredrum. Frommelvel. Verhalen/bij het uur,glinsterend zadeltuig.///Pegasus steigerend boven wolken-/drift waarin half zichtbaar zich///de vallende man bevindt.'(bladzijde 36) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘maar minder de woorden tegen de eigen adem gesproken’. (bladzijde 221)