met ‘Humanisme in debat'(Heidegger,Sartre,Gadamer) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar dat doet Heidegger wel om zich daar juist tegen te keren. En dus ook om het mensbeeld af te wijzen dat bij Sartre gestalte krijgt. Wat zegt Heidegger in zijn ‘Brief over het “humanisme”‘ dan wel over de mens en het humane?’Het wezen van het mens-zijn ligt in de existentie’, zo schrijft hij. Net als voor Sartre betekent existentie voor Heidegger ‘ek-stase’,dat wil zeggen uitstaan naar,gericht zijn op het andere dan zichzelf. Maar Heidegger kan met het begrip ‘wezen’ ontspannener omgaan dan Sartre,omdat hij ‘het zijn zelf’ op een vriendelijker wijze opvat. Dat is bij Heidegger niet het massieve ‘être’ dat bij Sartre het ‘zijn-op-zich’ is en dat uiteindelijk staat tegenover de existentie van de mens,die op zijn beurt daarom alleen maar een ‘niet’ kan zijn. ‘Zijn’ is voor Heidegger nu juist een openheid die hij eerder al beeldend heeft omschreven als ‘klaarte'(‘Lichtung’) Zo kan er tussen mens en ‘zijn’ bij Heidegger een vertrouwdheid bestaan die bij Sartre (voor wie het ‘zijn’ gelijk is aan dingmatigheid) niet mogelijk is. Alleen wanneer de mens in die openheid staat die niet van hem afhankelijk is,kan zijn wezen werkelijk gedacht worden,aldus Heidegger. Hij verzet zich dan ook hevig tegen pogingen van de wetenschap om de essentie van de mens objectief-biologisch vast te leggen.'(bladzijde 276-277) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘De zonnesynaps’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘De zon door/wolk geverfd/speelt uit het/hoofd. Het hart./Mededeelzaam./Taalscherven/verwonde-/ren de dood./Ik spel haar/erfgenaam.'(bladzijde 37) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Ik sloeg een bladzijde over. Nu het gedicht van bladzijde 36. ‘De zon meer-/mint de zin./Stemmen zon-/der mond. Wij./De dood wet-/matigt. Wil-/lekeur ik/haar stilte./De tijd bron-/watert wit.'(bladzijde 36) Dit is het gedicht. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘zoals het gezwollen afhangt van de devote ogen gebed in de honing der spiegels’.(bladzijde 224)