met ‘Toegang tot het zijn'(Heidegger,Husserl,Arendt) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar ook inhoudelijk veranderde zijn filosofie:hij riep nu eerder op tot overgave aan het zijn dan tot vastbeslotenheid. Daarmee kwam hij tegenover zijn voormalige studente en minnares Hannah Arendt te staan,die als Joodse nazi-Duitsland was ontvlucht – eerst naar Frankrijk en vervolgens naar de Verenigde Staten. De liefde voor de wereld die in haar werk zo’n grote rol zou spelen,nam nu juist de vorm van een actief leven aan,een ‘Vita activa’,zoals de titel van een van haar boeken luidt. Voor haar was de mens allereerst een politiek wezen,dat zich met overgave inzet voor de gemeenschap en de vormgeving van de maatschappij. Van een dergelijk activisme is bij de latere Heidegger niets meer te merken. Integendeel,hij is dat dan gaan beschouwen als een van de kenmerken van zijnsvergetelheid. Maar ook in ‘Zijn en tijd’ lijkt de vastbeslotenheid al enigszins een noodsprong te zijn geweest. Zij is het antwoord op de ‘feitelijkheid’ die het ‘Dasein’ op zich moet nemen als ‘zijn mogelijkheid’,zonder daarvan de grond te kunnen zijn,aldus Heidegger. De mens moet iets zijn waarvoor hij zelf ontologisch gezien niet kan instaan. Met een duidelijke echo van Kierkegaard spreekt Heidegger hier van ‘in-gebreke-blijven’,of van ‘schuld’ die ervaren wordt in de vorm van angst.'(bladzijde 267) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Het lidwoord stilte’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Het lidwoord stilte rekt de wol uit van/het leven:een te kort truitje. Navelbloot/loopt de dood de zolen van onze schoenen./Een modieus portret ten voeten uit.///De tijd verzoolt het licht,plakt zerken/lapjes op zijn scheuren. Herfstkleuren./Boven de zonnewreef ligt de tong van taal./Op haar loslippige leest trek ik hard van leer.'(bladzijde 57) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘ik zag:de slang de wormen wenkte’.(bladzijde 225)