met ‘Toegang tot het zijn'(Heidegger,Husserl,Arendt) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het heeft er alle schijn van dat Heidegger in ‘Zijn en tijd’ deze bestaansangst tracht te overwinnen in de vastbeslotenheid,door het subject moreel te laten instaan voor datgene waarvoor het ontologisch niet kan instaan:een vlucht naar voren in een heroïek die uit verlegenheid geboren is. Zo staat ‘Zijn en tijd’ op de grens van twee filosofische werelden en zie je daarin het moderne mensbeeld kantelen. Het sluit het tijdperk af van de antropologie als centrale filosofische discipline,die we impliciet bij Descartes en expliciet bij Kant tot uitdrukking zagen komen – maar waarvan Nietzsche én in zijn voetspoor Heidegger de eerste aanzetten al bij Plato menen te kunnen ontwaren. Wat daarvoor in de plaats moet komen is nogal ongewis,maar vraagt een ommekeer,hoewel het ten aanzien van ‘Zijn en tijd’ volgens Heidegger eerder om een accentverschuiving gaat. In 1950 houdt hij een lezing onder die titel (Die Kehre),die hij pas in 1961 zal publiceren. Ook daarin echoot zijn discussie met Sartre na. Heidegger schrijft die lezing grotendeels gelijktijdig met zijn ‘Brief over het “humanisme”‘,deels als reactie op Sartres pamflet ‘Existentialisme is humanisme’ van enkele jaren eerder.’ Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Het lidwoord stilte’ van mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Het lidwoord stilte schilfering/van zon. Bladerdeeg:de herfst. Stem-/breuk. Natuurlijke tongval. Oor-/sprong in God:een voldongen long.///Ik vast op zon. Hongergordel:/de taal. In haar lichtkoepel hoe-/pelt de dood op. Een meisje wandelt/met haar poppenwagen mijn hoofd in.'(bladzijde 58) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘een manke god te volgen op het meepse pad’.(bladzijde 225)