met hoofdstuk 17 ‘De hinderlijke ander'(Sartre) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het ‘ik’ is niet wat het is. Het staat altijd op afstand van zichzelf én op afstand van de wereld waarin het zich bevindt. Op die vaststelling grondvest Sartre,zoals we zagen,de menselijke vrijheid. Die is absoluut,niet omdat een mens bij machte zou zijn een wereld te scheppen naar zijn eigen wil. Maar wel omdat hij soevereine zeggingskracht heeft over de betekenis die de wereld waarin hij zich aantreft,voor hem heeft. Ik mag met nog zoveel kenmerken ter wereld komen:man of vrouw,meer of minder intelligent,Nederlander of Roemeen – hoe ik met die kenmerken omga en hoe ik ze opneem in het levensproject dat ik voor mijzelf ontwerp,dat is helemaal mijn zaak. Ik schep de wereld niet,maar ‘her’schep haar wel door haar een bepaalde zin te geven conform mijn bestaanskeuze. In dat opzicht is de mens bij Sartre weliswaar geen God geworden,maar hij neemt wel een analoge plaats in. Hij bepaalt wat de wereld is ‘voor mij’. En dat komt in fenomenologisch perspectief,waarin wat ís altijd is-voor-mij,eigenlijk op hetzelfde neer. Geen wonder dat Sartre kort na de Tweede Wereldoorlog,toen hij het beroemde tijdschrift ‘Les Temps Modernes’ oprichtte,in de redactionele presentatie daarvan kortweg kon verklaren:’L’homme est un absolu.’ De mens is een absolutem,zoals ooit god dat was. Maar hier zijn wel wat beren op de weg. Tot nu toe hebben we het alleen gehad over de mens zoals hij tegenover zichzelf en tegenover de wereld staat.'(bladzijde 247) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Het lidwoord stilte’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Het lidwoord stilte schouderwijd/van taal:een zegen. Regenvlek./Het vocht nataal in de vouwen/van de zon. De dood volstrekt.///Lichtvoetig springt de tijd touwtje,/hinkel met een kreupel houtje,/breekt mijn stokpaardje middendoor./Een gedicht is één groot tochtgat.'(bladzijde 59) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘gezondheid stond een spiegelgladde wolk/boven de nieuwe ogen van het feestend volk’. (bladzijde 225)