met ‘De hinderlijke ander'(Sartre) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles’ (Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Die strijd is volgens Sartre kenmerkend voor elke verhouding tussen mensen. ‘De essentie van de betrekkingen tussen de bewustzijnen’,zo concludeert hij in ‘Het zijn en het niet’,’is niet het “Mitsein”[een term die hij aan Heidegger ontleent als een verwijzing naar authentieke gezamenlijkheid],het is het conflict.’ Dat is de reden waarom Sartre in het begin van ‘Existentialisme is humanisme’ het atheïsme als een voorwaarde van zijn existentiefilosofie kan opvoeren. God is immers bij uitstek die ander die altijd de mens ziet,maar zich nooit zelf laat zien en daardoor ook niet tot object laat maken. De bevrijding van de mens in een authentiek bestaan is dus pas mogelijk op het moment dat de blik van deze Eeuwige Ander er niet meer is. En aangezien vrijheid wel mogelijk blijkt,kan God dus niet bestaan,zo luidt Sartres even beknopte als laconieke anti-godsbewijs. De hel Tussen onderwerpen en onderworpen-worden bestaat volgens Sartre dus geen tussenweg. Er is geen ‘wij’,in de echte zin van het woord. Voor zover we ons soms als een wij ervaren,is dat niet meer dan een oppervlakkige indruk die ontstaat doordat een groep mensen door een uitwendige blik wordt samengevat in een collectief:wij reizigers in een autobus,bijvoorbeeld. Maar ook dan is het altijd een uitwendige blik die ons bepaalt.'(bladzijde 249) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Het lidwoord stilte’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Het lidwoord stilte breed-/doek dekt de dood:een af-/gepast tafellaken. Lichtzin-/nig zit het leven aan zon aan,///breekt het ochtendrood aan./Honger naar taal en vaat-/werk van lente. Wij water-/oplosbaar in Gods bekken.'(bladzijde 62) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘mijn broeder nog hij had een steile harde hand/aan de fluwelen poorten der geboorte’. (bladzijde 225)