met ‘De hinderlijke ander'(Sartre) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het bewustzijn is bij Sartre in laatste instantie net zo ‘zelf’bewust als het bij Descartes is,en bij God,voor zover we daar enige wetenschap van hebben. Die laatste verdwijnt niet,maar wordt herboren in de gestalte van de moderne mens. Hoezeer Sartre het atheïsme ook tot uitgangspunt van zijn denken maakt,uiteindelijk heeft hij Nietzsches boodschap onvoldoende serieus genomen. De dood van God wordt door hem als een probleemloze dood ervaren,zo achteloos gaat hij daarvan uit. En daaruit blijkt,zou Nietzsche zeggen,dat hij ‘deze ongelooflijke gebeurtenis’ niet werkelijk heeft doorgrond. Van de wereldschokkende betekenis daarvan lijkt hij zich niets aan te trekken. In dat opzicht is Sartre nog ten volle een denker die leeft uit en binnen de traditie van de moderniteit,waarvan hij het hoogte en eindpunt vormt. Het filosofisch universum van Kant en vooral van Descartes blijft zijn universum. Van de wezenlijke onmacht van het denken die met het einde van de moderniteit doorbreekt,is in zijn rationalistische zelfvertrouwen niets te merken. Laat staan van de filosofische opdracht om de wereld juist vanaf dat moment te doordenken,uitgaande van deze onmacht. En daarom loopt het denken van Sartre uiteindelijk spaak. Wat de menselijke vrijheid betekent zodra ze zich ‘in concreto’ met de wereld gaat engageren,blijft onduidelijk = in weerwil van het veelvuldige gebruik van dat woord in het existentialistische taaleigen.'(bladzijde 255-256)Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Taalmineraal’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Het gr/as deint/als onze minnende scha/duwen er/bek/oorl/i/jk/o/ver schuiven van/je he la ho/la van je va/ren over de oceaan naar elkaars/liefste w/oordjes.’ (bladzijde 73)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘en ruikt de sterren om de volle zon'(bladzijde 226).